Psychische problemen op school
- introductie
- wat zijn psychische problemen?
- diagnostiek is teamwork
- rol van de leerkracht en de school
- passend onderwijs
- samenvatting
Kinderen of jongeren die schokkende gebeurtenissen hebben ervaren, kunnen last krijgen van psychische problemen. Deze kunnen leiden tot een (psycho)trauma, maar dat gebeurt niet altijd. Als traumatische ervaringen zich herhalen, is het risico op (een nieuw) trauma groter.
De schokkende ervaringen die tot trauma kunnen leiden, zijn heel verschillend. Soms gaat het om een eenmalige gebeurtenis, zoals een verkeersongeluk, een geweldsmisdrijf, een ramp, een oorlogshandeling of een aanslag. Het kan ook gaan om regelmatig terugkerende gebeurtenissen, zoals mishandeling, seksueel misbruik, pesten, agressie, emotionele verwaarlozing of voortdurend oorlogsgeweld.
Vluchtelingenkinderen hebben vrijwel altijd gebeurtenissen meegemaakt die tot trauma kunnen leiden. Angst, geweld, bedreiging en armoede in hun land van herkomst en tijdens de reis en de onrust in opvanglocaties hebben een grote impact op deze kinderen. Een hoog percentage van de minderjarige vluchtelingen in Nederland is bovendien aangekomen zonder hun ouders (37 procent in 2015; bron: NIDI ).
De term ‘trauma’ wordt zowel gebruikt voor de schokkende gebeurtenis (het incident) als voor de psychische reactie op die gebeurtenis. Met ‘psychotrauma’ worden vooral de gevolgen bedoeld. Een psychotrauma heeft twee kenmerken:
Stressreacties op buitengewone gebeurtenissen zijn normaal en niet elke schokkende gebeurtenis leidt tot een trauma. Ongewone, ook negatieve gebeurtenissen horen bij het leven van een kind; als ze er jong mee leren omgaan, zijn ze in hun toekomst beter opgewassen tegen moeilijke omstandigheden. Aanhoudende (chronische) stress is echter schadelijk. Zeker als er geen hulp van volwassenen (ouders, leerkrachten) beschikbaar is, kan stress de hersenen van een kind beschadigen (toxische stress) en de ontwikkeling van het brein ontregelen.
Chronische stress is lang niet altijd te vermijden of te voorkomen (oorlogsgeweld, ernstige ongelukken, overlijden van een naaste). Een uitzondering is kindermishandeling, waarbij preventie in veel gevallen wel mogelijk is.
In elke leeftijdsfase zijn er andere signalen. Kleine kinderen, die een schokkende gebeurtenis nog niet goed kunnen duiden, uiten zich heel anders dan kinderen in de basisschoolleeftijd, die al veel meer begrip hebben van wat er om hen heen gebeurt (zie ook Vaststellen van trauma).
Trauma uit zich bij ieder kind anders. Vijf soorten uitingen van trauma zouden een leerkracht kunnen opvallen:
Het is belangrijk dat leerkrachten en anderen in de omgeving van het kind hier alert op zijn.
Trauma is soms te voorkomen, door vroeg in te grijpen en het kind een veilige omgeving te bieden. Soms is preventie mogelijk, bijvoorbeeld bij kindermishandeling of door het opvangen van vluchtelingenkinderen in een aangepaste omgeving.
Om kinderen met trauma effectief bij te staan, is niet alleen behandeling nodig maar ook goede begeleiding en een stabiele plek op school en in de klas, en samenwerking tussen ouders, school en hulpverleners. Behalve bij het kind, kunnen er ook problemen zijn bij de ouders of bij de huisgenoten in de opvang in het geval van vluchtelingen. Daarom moeten de jeugdzorg en volwassenenzorg samenwerken; maar ook de gezondheidszorg, de school en mensen in de omgeving van het gezin kunnen een belangrijke rol spelen.
Tussen trauma bij autochtone kinderen en vluchtelingenkinderen is geen verschil. De gedragingen die kinderen uit beide groepen vertonen, komen overeen; een andere aanpak en behandeling zijn wel vaak gewenst omdat de oorzaken en achtergrond sterk kunnen afwijken. De manier waarop schokkende ervaringen worden verwerkt (rituelen, gewoonten) kan per cultuur sterk verschillen. De leerkracht en de behandelaar kunnen bij de ouders vragen naar deze gewoonten.
Over trauma is veel bekend, maar om het beter te kunnen begrijpen is nog steeds onderzoek nodig naar het ontstaan, de mate waarin trauma’s kunnen doorwerken tot op volwassen leeftijd en naar effectieve hulpverlening. Nieuwe technieken, zoals scans om de hersenen in beeld te brengen en DNA-onderzoek, geven uitzicht op betere herkenning, diagnostiek en behandeling.
De psychische problemen bij (enkelvoudig) trauma komen meestal niet voort uit het kind zelf - zoals bij erfelijkheid - maar zijn het gevolg van een of meer ingrijpende gebeurtenissen in het leven van het kind. Eenmalige traumatische ervaringen zijn bijvoorbeeld de dood van een familielid of een ernstig ongeluk. Ernstige gebeurtenissen leiden gelukkig niet altijd tot trauma.
Bij chronische traumatisering - waarbij de schokkende gebeurtenissen langdurig hebben voortgeduurd - kan een kind ernstige biologische, psychologische en sociale schade oplopen. Chronische traumatisering kan de hersenen aantasten: hersenscans maken zichtbaar dat de hersenontwikkeling vertraagt of wijzigt, en de neurochemische processen worden ontregeld. Aanhoudende mishandeling of verwaarlozing in het gezin of jarenlang overleven in oorlogsomstandigheden kunnen oorzaak zijn van chronische traumatisering.
Getraumatiseerde kinderen kunnen de volgende psychische stoornissen ontwikkelen:
Heel veel mensen maken in hun leven weleens een schokkende gebeurtenis mee. Verreweg de meesten lopen daarbij geen trauma op. Ongeveer twintig procent van de mensen die een ingrijpende gebeurtenis meemaken, krijgt problemen die zich tot trauma ontwikkelen. Dat geldt ook voor kinderen van zes tot twaalf jaar.
Het is onbekend waarom de een wel trauma krijgt na een ernstige gebeurtenis en de ander niet - wetenschappers doen onderzoek naar de ingewikkelde manier waarop de hersenen omgaan met traumatische ervaringen. Wel is duidelijk dat het om een combinatie van factoren gaat. Wil het tot trauma komen, dan spelen onder meer de volgende factoren een rol:
Kindermishandeling door ouders is een zeer ernstige oorzaak van trauma, ook omdat het kind in die situatie geen veilige omgeving en geen vertrouwde hulp meer heeft. Kindermishandeling is een bedreigende of gewelddadige relatie tussen het kind en de ouders of andere personen van wie het kind afhankelijk is. Het geweld kan fysiek van aard zijn (slaan), maar ook psychisch (emotionele verwaarlozing, bedreiging) of seksueel. Kinderen kunnen zowel direct als indirect slachtoffer zijn van geweld. Geweld tussen ouders tijdens een 'vechtscheiding' is bijvoorbeeld ook kindermishandeling.
De meest voorkomende kenmerken van kindermishandeling zijn: ernstige fysieke en emotionele verwaarlozing, psychologische agressie van ouders of opvoeders, fysiek geweld en seksueel misbruik.
Leerkrachten zijn wettelijk verplicht om signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling te behandelen volgens de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Kindermishandeling is misschien wel de enige oorzaak van trauma waarbij preventie goed mogelijk is. Omdat de risicogroepen bekend zijn, kunnen al tijdens de zwangerschap gerichte maatregelen worden genomen om mishandeling van kinderen te voorkomen. Het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) heeft het programma VoorZorg in beheer, waarmee in niet minder dan 44 procent van de gevallen kindermishandeling geheel wordt voorkomen. Andere organisaties hebben zogenoemde preventieprogramma's, -activiteiten en richtlijnen ontwikkeld die eigenlijk gericht zijn op vroeg herkennen en aanpakken van het probleem (bijvoorbeeld: Augeo, Bernard van Leer Foundation, Kinderpostzegels, RIVM, Don't hit my mommy en Signs of Safety).
Het oorlogsgeweld en een heel scala aan bijkomende schokkende gebeurtenissen dat vluchtelingenkinderen meemaken, veroorzaken een grote kans op trauma. Veel kinderen zijn als getuige, slachtoffer of dader betrokken geweest bij bombardementen, seksueel geweld, marteling, repressie en terreur, dwangarbeid, vlucht, gebrek aan water, voedsel en onderdak, scheiding of verlies van dierbaren en ziekten. In veel gevallen zagen ze hun vertrouwde omgeving onveilig worden en moesten daarna vertrekken, daarbij familieleden en vrienden in gevaar achterlatend. Ze hebben soms langere tijd doorgebracht in gevangenschap of vluchtelingenopvang en hun toekomstverwachtingen zijn meestal bijzonder onzeker.
Het is aannemelijk dat verwaarlozing en vroege traumatisering de ontwikkeling van de hersenen kunnen beïnvloeden. Op basis van onderzoek in de neurobiologie denkt men dat een verhoogde kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van een depressie of angststoornis - na bijvoorbeeld seksueel misbruik of emotionele mishandeling - deels kan worden toegeschreven aan het feit dat het stresssysteem in de hersenen zich anders ontwikkeld heeft (verhoogde 'reactiviteit' en een gebrekkige regulatie daarvan).
Hoe vaak trauma bij kinderen in Nederland voorkomt is niet precies bekend. Volgens Amerikaans onderzoek maakt vijfentwintig tot vijftig procent van de kinderen tot achttien jaar weleens een traumatische gebeurtenis mee en leidt dat bij veertien procent tot trauma.
Bij minderjarige vluchtelingen komen trauma's veel vaker voor. Uit Duits onderzoek (2016) blijkt dat maar liefst 75 procent van de vluchtelingenkinderen die zonder ouders in Duitsland zijn opgevangen, een psychische stoornis heeft; 36 procent is getraumatiseerd. Er is geen reden om aan te nemen dat dit in Nederland anders is.
De meeste in Nederland beschikbare gegevens betreffen kindermishandeling. Deze cijfers geven echter slechts een globale indicatie; bij kindermishandeling telt men immers aantallen incidenten, terwijl trauma's daarvan een langdurig gevolg kunnen zijn.
Van kindermishandeling weten we dat in Nederland elk jaar bijna 119.000 kinderen tussen de nul en achttien jaar slachtoffer zijn van mishandeling; ongeveer vijftig kinderen per jaar overlijden aan mishandeling. Het aantal aangemelde gevallen ligt ergens tussen de drie en twintig procent: volgens een onderzoek van de overheid uit 2010 zijn drie op de honderd kinderen slachtoffer van kindermishandeling. Dit is hetzelfde getal als vijf jaar eerder in hetzelfde onderzoek; andere onderzoekers melden een stijging van het aantal mishandelde kinderen. In werkelijkheid liggen deze cijfers veel hoger, omdat lang niet alle gevallen zijn aangemeld. Volgens scholierenonderzoek uit 2007 is een op de vijf leerlingen van de eerste vier klassen van het voortgezet onderwijs ooit in aanraking gekomen met een vorm van mishandeling. In vluchtelingengezinnen bestaat een groter risico op kindermishandeling.
Getraumatiseerde kinderen lijden vaak ook aan andere psychische en lichamelijke klachten en andere problemen. Dat maakt het moeilijk om te onderkennen wat er precies aan de hand is.
Kinderen met andere psychische aandoeningen lopen meer kans op trauma, maar het is meestal niet duidelijk wat daarvan precies de oorzaak is en wat het gevolg. Zo bestaat er een sterk verband en een overlapping met angst en depressie: soms zijn angst en depressieve gevoelens het gevolg van de aan het trauma gerelateerde problemen. Omgekeerd kan iemand met een bange of depressieve aard eerder dan anderen trauma ontwikkelen na een schokkende gebeurtenis.
Bij vluchtelingenkinderen gaat trauma vaak samen met een depressieve episode, aanpassingsproblemen, zelfbeschadiging, acute psychose en alcoholmisbruik. Ouders van vluchtelingenkinderen ontwikkelen vaak depressieve klachten.
De signalen waaraan ouders, leerkrachten en anderen in de omgeving van het kind traumatische problemen kunnen herkennen, zien er in elke levensfase anders uit. In de basisschoolleeftijd, vanaf een jaar of zes, gaan kinderen zich al enigszins verplaatsen in anderen en ontstaat het begrip dat niet alles wat ze overkomt aan henzelf ligt. Ze beginnen te beseffen dat hun iets wordt aangedaan door iets of iemand anders. Kenmerken bij deze leeftijdsgroep zijn lichamelijke klachten, slaapproblemen, nachtmerries en irrationele of dwangmatige gedachten. Ze zijn bang en zullen soms in hun spel of in tekeningen de gebeurtenis uitbeelden die met het trauma te maken heeft.
Vanaf groep zeven of acht, en soms al eerder, beginnen de kenmerken bij kinderen met trauma te lijken op die van volwassenen. Angst, hulpeloosheid en opgewonden gedrag komen voor, maar ook vermijding van prikkels, afvlakking van emoties, desinteresse, concentratieproblemen en verhoogde waakzaamheid. Jongeren kunnen nadrukkelijk doen alsof er niets aan de hand is (vermijding) en zich overgeven aan risicovol gedrag en overmatig drank- of drugsgebruik.
Het is van belang dat de leerkracht die in aanraking komt met een kind met klachten die aan trauma doen denken, het initiatief neemt om meer van het kind te weten te komen. Dat betekent dat hij actief moet vragen naar mogelijke traumatische ervaringen; het kind zal immers zelf niet gauw met de problemen voor de dag komen. Een rustig, verkennend gesprekje kan al snel meer inzicht opleveren, en dat is belangrijk omdat vroege signalering en behandeling van belang zijn voor het herstel. Om te kunnen vaststellen of er sprake is van trauma is het belangrijk informatie te verzamelen bij kinderen én ouders. Kinderen kunnen hun belevingen beter weergeven dan ouders, maar over het gedrag van de kinderen is de informatie van ouders betrouwbaarder.
In het algemeen heeft het kind last van beelden die iets met het trauma te maken hebben. Deze angstige herinneringen of herbelevingen dringen zich regelmatig op - zonder dat het kind daar iets aan kan doen. En meestal willen ze niet praten over die terugkerende beelden en de emoties die ze erbij voelen; in andere gevallen praten ze er juist heel veel over en kunnen er niet mee stoppen. Gewoonlijk 'verstoppen' of 'verhullen' kinderen hun trauma in de manier waarop ze zich uiten. Maar met enige moeite kunnen de signalen voor hun omgeving toch te herkennen zijn:
Bij een vermoeden van kindermishandeling treedt de implementatie van de Meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling in werking. Daarbij hoort in elk geval een gesprek met de intern begeleider of een andere collega en met de schooldirectie, en een gesprek - bij voorkeur samen met een arts - met het kind en de ouders. De rol van een collega die wat meer afstand heeft (zoals de intern begeleider) kan van belang zijn omdat leerkrachten vaak emotioneel betrokken raken bij deze ernstige problematiek.
Het is belangrijk om de leerling goed te observeren en - zo mogelijk - te praten met de leerling moet de leerkracht een eerste indruk geven van de ernst van de problemen. Is er een vermoeden van trauma, dan brengt de leerkracht dit onder de aandacht in het groepsoverleg, of overlegt hij met de intern begeleider hoe op korte termijn professionele hulp kan worden ingeschakeld. Want als er sprake is van traumagerelateerde problemen, mag behadeling niet lang op zich laten wachten.
Trauma is om uiteenlopende redenen soms moeilijk bespreekbaar met de ouders. Toch is het betrekken van de ouders bij de stabilisering en behandeling van zeer groot belang. Bij kindermishandeling komt de dader soms uit de huiselijke kring en het is de leerkracht niet aan te raden om zonder een (school)arts het gesprek aan te gaan. Ouders kunnen zich schamen voor het trauma van hun kind, of voor de psychische problemen die daar het gevolg van zijn. Dit gebeurt bij allochtone gezinnen vaker dan bij autochtone. Ouders vinden het dan belangrijk dat de leerkracht de problemen discreet met hen bespreekt; ook kan de leerkracht duidelijk maken dat hun kind niet de enige is, ze in contact brengen met lotgenoten en aangeven dat de jeugd-ggz voorziet in effectieve behandeling. Bij ouders van vluchtelingenkinderen speelt vaak een taalprobleem of is een dialoog moeilijk omdat het gezin nog niet is gestabiliseerd.
Hoewel een goed gesprek vaak beter werkt, kunnen intern begeleiders en professionele behandelaren zogenoemde 'screeningslijsten' gebruiken als hulpmiddel om problemen te signaleren (niet voor diagnostiek). Voor trauma zijn deze hulpmiddelen beschikbaar:
Voor angstige en depressieve klachten, die mogelijk verband houden met trauma, zijn er de volgende screeningslijsten:
Uitvoeriger diagnostiek vindt plaats tijdens een gestructureerd interviewgesprek van de behandelaar met het kind en de ouders. Er is een aantal instrumenten beschikbaar, onder andere het Anxiety Disorders Interview ADIS (een uitgebreide handleiding voor een gesprek met kind en ouders), een PTSS-schaal voor kinderen en adolescenten en de lijst K-SADS. Vaak wordt gebruikgemaakt van de Clinician-Administrated PTSD Scale for Children and Adolescents (CAPS-CA), een symptoomschaal om een gedetailleerd beeld te krijgen van de klachten die kunnen wijzen op posttraumatische stress.
Ouders kunnen de neiging hebben om de gevolgen van schokkende gebeurtenissen voor het kind te onderschatten. En kinderen willen op hun beurt graag hun ouders sparen, waardoor zij de werkelijkheid soms vertekenen. Daarom heeft het zin om ouders en kinderen allebei - apart en samen - te onderzoeken en te behandelen. Als hulpmiddel bij gesprekken zijn er verschillende vragenlijsten voor behandelaren ontwikkeld. Zij gebruiken meestal niet alle instrumenten, maar maken een keuze uit vragenlijsten zoals:
Bij trauma is altijd behandeling (door een professionele behandelaar) en begeleiding (op school en thuis) nodig. De ervaring met vluchtelingenkinderen op scholen leert dat kinderen tijd nodig hebben om te wennen voordat de aard en ernst van hun problemen duidelijk worden. In veel gevallen worden de problemen heftiger als het kind na enkele maanden tot rust komt, en soms blijkt dat vooral de ouders hulp nodig hebben. In de kinderpsychiatrie wordt op basis van onderzoek aangenomen dat de kans op herstel groter is als direct professionele hulp wordt ingeschakeld. Voorlichting aan de ouders over trauma is een belangrijk onderdeel van de begeleiding door leerkrachten, intern begeleiders en behandelaars.
Een leerkracht die zich ervan bewust is dat een leerling schokkende dingen heeft meegemaakt, kan traumasensitief lesgeven: met gevoel voor het trauma. Hij reageert met begrip op het gedrag van het kind en voelt aan wat het kind dwarszit, hij verdiept zich in het specifieke probleem en zal het kind vervolgens veel beter begrijpen. Kennis van de verschijnselen die zich kunnen voordoen bij trauma, helpen de leerkracht om kalm te reageren en de emoties van het kind bespreekbaar te maken.
Als leerkracht kun je trauma niet oplossen, daar heb je hulp bij nodig van een professional. Maar leerkrachten kunnen wel helpen als ondersteuner bij het stabiliseren van het kind. En de leerkracht heeft bij uitstek een signaleringsfunctie - hij kan de ouders op de hoogte houden, overleggen met de intern begeleider en zo nodig de ondersteuning van een professional inroepen. Maar uiteraard is in de eerste plaats zijn relatie met de leerling van belang.
In allochtone gezinnen is het soms nog moeilijker om over trauma (en andere psychische problemen) te praten. Vaak komt het gesprek alleen op gang in een vertrouwensrelatie en met een zeer omzichtige aanpak. Bijvoorbeeld door voorzichtig te informeren of er soms sprake is van aangrijpende ervaringen en door een indirecte benadering met metaforen ('dit is als een wond die niet wil helen'). Het is in de regel te pijnlijk om alle details te bespreken. Vragen naar de manier waarop men gewend is om problemen te verwerken (rituelen, gewoonten) kan het wederzijds begrip bevorderen.
Te snel conclusies trekken over de verschijnselen. Te vaak worden traumatische problemen bijvoorbeeld voor ADHD aangezien.
Nadat de diagnose is gesteld, of wanneer in elk geval duidelijk is of er sprake is van traumagerelateerde problemen, stelt de behandelaar in overleg met het kind en de ouders een behandelplan op en geeft hij voorlichting aan ouders en kind (psycho-educatie). Het verloop van het behandelplan is afhankelijk van de ernst van de klachten. De behandeling kan 'ambulant' zijn, waarbij het kind thuis blijft wonen en naar therapie gaat.
Maar behandeling van ernstiger getraumatiseerde kinderen vereist vaak een veilige omgeving. Daarom vindt de behandeling soms plaats in een speciale voorziening waar de patiënten dag en nacht verblijven. Ook vluchtelingenkinderen worden zo nodig in een opvanglocatie geplaatst waar de traumatische gebeurtenissen zich niet kunnen blijven herhalen.
De volgende behandelprogramma's staan de behandelaar ter beschikking:
Bij een systematische literatuurstudie in april 2016 konden onderzoekers geen enkele specifieke behandeling vinden voor vluchtelingenkinderen met posttraumatische stressstoornis. De hulpverlening in Nederland concentreert zich vooralsnog op crisisopvang en normalisatie van de leefomstandigheden.
Lees verder over Hulp aan vluchtelingenkinderen.
Wanneer ouders vermoeden dat hun kind schokkende ervaringen heeft opgedaan, doen ze er goed aan om hun kind extra steun te bieden en - in overleg met de huisarts - snel hulp te zoeken. De huisarts verwijst bij aanwijzingen van trauma ouders en kind naar een kinderpsycholoog, een polikliniek voor kinder- en jeugdpsychiatrie of naar de jeugdafdeling van een ggz-instelling.
Intussen moeten ouders zich ervan vergewissen dat het kind volkomen veilig is - op school, thuis en onder familie en vrienden - zodat traumatische ervaringen zich niet kunnen herhalen. Vervolgens kunnen ouders zorgen voor een zo normaal mogelijke situatie, waarin hun kind leert, speelt, sport en meedoet met leeftijdsgenoten (normalisatie). Het kind moet zich veilig gaan voelen en erop kunnen vertrouwen dat de stabiele omgeving langere tijd standhoudt (stabilisatie). Zo hebben de ouders een basis gecreëerd waarin het voor professionals mogelijk is om het trauma te behandelen.
Voor vluchtelingenkinderen geldt net zozeer dat eerst normalisatie van de omgeving en stabilisatie van het kind nodig zijn om behandeling mogelijk te maken. Bij gezinnen die nog bezig zijn met overleven is het moeilijk, maar wel raadzaam om met de behandeling te beginnen; zij hebben in eerste instantie vooral stabiliteit nodig. Ook leerkrachten zullen ervaren dat heftige emoties bij deze kinderen pas naar boven komen als er rust is. Tijdelijke opvang en herhaaldelijke overplaatsing is verre van een ideaal uitgangspunt voor traumabehandeling.
Over de prognose is nog veel onbekend. In het algemeen geldt: hoe vroeger in de jeugd trauma ontstaat, des te ernstiger is de problematiek, ook op latere leeftijd.
Het goede nieuws is: hoe vroeger men hulp zoekt en krijgt, des te beter zijn de vooruitzichten.
De kennis over trauma en vluchtelingenkinderen voor leerkrachten is samengesteld met dank aan de expertgroep bestaande uit: