Depressie

Depressie is een stemmingsstoornis. Een depressie houdt in dat het kind somber is, nergens meer plezier aan kan beleven en weinig energie heeft om dingen te doen.

Daarnaast is er 'dysthymie', een aan depressie verwante stoornis. Het gaat hier om een vorm van depressie waarbij de symptomen minder intens zijn, maar het lijden is waarschijnlijk even erg. Dysthymie kenmerkt zich door een gebrek aan plezier en genoegen in het leven. De dysthyme stoornis duurt aanzienlijk langer dan een echte depressieve periode.

Bij kinderen van twaalf jaar en jonger komt de diagnose 'depressie' weinig voor, waarschijnlijk omdat de stoornis niet wordt herkend. Depressies bij kinderen uiten zich namelijk meestal anders dan bij volwassenen. Verwant aan depressie zijn angst- en dwangstoornissen.

Een depressie wordt bij kinderen vaak niet herkend, omdat zij vaak nog niet het depressieve gedrag vertonen waar we bij een depressie direct aan denken. Bij jonge kinderen met een depressie valt vooral op dat zij makkelijk van hun stuk worden gebracht. Depressieve kinderen kunnen somber zijn, maar zijn dat niet de hele tijd - ze kunnen soms ook plezier maken.

Een kind heeft een depressie wanneer het gedurende ten minste twee weken minstens een van de volgende kenmerken vertoont:

  • een zeer sombere stemming gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag.
  • een ernstig verlies van interesse in alle of bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag.

Daarnaast heeft het kind ook last van minstens vijf van de volgende verschijnselen:

  • eetproblemen (heel veel of juist heel weinig eten) en veranderingen in het gewicht
  • slaapproblemen
  • boos, geagiteerd en rusteloos zijn, of juist geremd
  • vermoeidheid en verlies van energie
  • onrustig bewegen of juist 'bewegingsarmoede' (psychomotore gejaagdheid of geremdheid)
  • gevoelens van waardeloosheid of overmatige schuldgevoelens
  • concentratieproblemen, vertraagd denken en besluiteloosheid
  • gedachten aan dood of zelfdoding
  • voelt zich kwetsbaar

Een lichte vorm van depressie die minimaal een jaar duurt is de persisterende depressieve stoornis (vroeger: dysthyme stoornis of dysthymie). De verschijnselen lijken erg op die van de depressie, maar zijn veel minder intens. Iemand met dysthymie kan wel sociaal functioneren, maar het ontbreekt aan levenslust. De omgeving ervaart de persoon met een persisterende depressieve stoornis als somber, humorloos en zuur. Het is begrijpelijk dat dit vaak tot sociaal isolement leidt.

De kenmerken van depressie zijn gelijk voor jongens en meisjes.

Er is geen volledige duidelijkheid over de oorzaken van het ontstaan en aanhouden van depressies bij kinderen. Men kan nog niet helemaal verklaren waarom de een er wel last van heeft en de ander niet. Onderzoekers denken aan een samenspel van lichamelijke factoren die een zekere kwetsbaarheid voor depressie veroorzaken en invloeden vanuit de omgeving van de betreffende kinderen. Ook persoonlijke eigenschappen spelen een rol.

Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de oorzaken van het ontstaan en voortduren van de persisterende depressieve stoornis (dysthymie) geheel andere zijn dan bij depressie.

Lichamelijke factoren

Wat de lichamelijke factoren betreft, denkt men dat het ontstaan van depressie voor een klein deel door erfelijke factoren wordt bepaald. Verder wordt de kwetsbaarheid voor depressie mede veroorzaakt door afwijkingen in de chemische processen in de hersenen en door hormonale oorzaken. Ook blijkt dat depressie vaker kan optreden bij kinderen met een lichamelijke ('somatische') ziekte of bij het gebruik van drugs of medicijnen. Vaak hebben kinderen met depressie een teruggetrokken karakter.

Psychische factoren

De manier waarop het kind de wereld om zich heen bekijkt en interpreteert: 'Iedereen keert zich tegen mij', 'Eigenlijk heb ik altijd pech', 'Zie je wel, het lijkt wel alsof ik voor het ongeluk geboren ben'. Professionals spreken in dit verband over 'problemen met de cognitieve informatieverwerking'.

Omgevingsfactoren

Omgevingsfactoren die invloed kunnen hebben op depressies, kunnen zijn:

  • Belangrijke gebeurtenissen in het leven, vooral gebeurtenissen die te maken hebben met echtscheiding of verlies van ouders, gezinsleden of andere mensen die veel betekenen.
  • Ervaringen met geweld en (seksueel of emotioneel) misbruik kunnen belangrijk zijn bij het ontstaan van depressie.
  • Negatieve interacties zoals afgewezen worden, of een negatieve manier van met elkaar omgaan in het gezin.
  • Negatieve ervaringen in contacten met leeftijdgenoten; dit speelt vooral een rol bij jongeren (bijvoorbeeld langdurig pesten op school).

Neurobiologische factoren

Het is aannemelijk dat verwaarlozing en vroege traumatisering de ontwikkeling van de hersenen kunnen beïnvloeden. Hoewel hierover in de neurobiologie maar weinig onderzoek beschikbaar is, denkt men dat een verhoogde kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van een depressie - na bijvoorbeeld seksueel misbruik of emotionele mishandeling - deels kan worden toegeschreven aan het feit dat het stresssysteem in de hersenen zich anders ontwikkeld heeft (verhoogde 'reactiviteit' en een gebrekkige regulatie daarvan).

Een depressieve stoornis zien we bij ongeveer een op de honderd kinderen tot twaalf jaar. In de leeftijdsgroep vanaf twaalf jaar komt depressie vaker voor: ongeveer vier op de honderd adolescenten lijdt eraan. Bij deze leeftijdsgroep treedt depressie vaker op bij meisjes dan bij jongens: ongeveer tweemaal zo veel.

Hoe vaak de persisterende depressieve stoornis (dysthymie) voorkomt is onbekend. Op grond van praktijkervaring neemt men aan dat deze stoornis ongeveer even vaak voorkomt als de depressieve stoornis.

Depressie gaat vaak samen met:

Het vaststellen van een depressie is niet gemakkelijk. Er zijn namelijk veel aandoeningen die vergelijkbare verschijnselen veroorzaken.
Zo zijn er het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) en verschillende lichamelijke ziekten die ook leiden tot bijvoorbeeld somberheid, lusteloosheid, gebrek aan energie en slaapproblemen. Het is daarom belangrijk dat bij het diagnosticeren (het vaststellen van een depressieve stoornis door een professional) gebruik wordt gemaakt van beproefde en gestandaardiseerde meetinstrumenten. Daarvoor zijn vragenlijsten beschikbaar die in een interview met de behandelaar moeten worden ingevuld. Daarbij worden zowel het kind als de ouders ondervraagd.

Wat doet de behandelaar?

Bij het vermoeden van een depressie begint de behandelaar meestal met een algemeen interview, waaruit blijkt in welke richting hij vervolgens verder moet zoeken. Daarbij gebruikt hij een vragenlijst, meestal de zogenoemde ADIS-C, een instrument dat geschikt is voor kinderen met depressie en ook voor stoornissen die daar vaak mee samengaan, zoals gedragsstoornissen en angststoornissen.

ADIS-C is een afkorting voor Anxiety Disorders Interview Schedule - Children (kinderversie). Aan de hand van deze lijst voert de behandelaar een gesprek met het kind en zijn ouders. Er bestaan twee versies: een vragenlijst speciaal voor kinderen en een voor ouders. ADIS-C bevat onderdelen zoals schoolweigering, een veelvoorkomend probleem bij angststoornissen. Over het algemeen zal de behandelaar bij een vermoeden van depressie de volgende modules afnemen: stemmingsstoornissen, angststoornissen, schoolweigering, dwangstoornis en post-traumatische stressstoornis.

Het tweede instrument, dat meer specifiek is gericht op het ontdekken van depressie, is de CDI (Children's Depression Inventory). Het is een lijst met 27 vragen waarop jeugdigen van acht tot achttien jaar zelf de antwoorden kunnen invullen: mee eens, weet niet, niet mee eens. De antwoorden op deze lijst maken de symptomen zichtbaar die een aanwijzing zijn voor een depressie. De totaalscore geeft een aanwijzing van de ernst van de depressieve symptomen.

Om een beeld te krijgen hoe de betreffende jeugdige in het leven staat, en vooral hoe hij zichzelf daarin ziet, wordt een derde instrument gebruikt: de CBSK en CBSA, wat staat voor Competentie Belevingsschaal Kinderen en Adolescenten. Dit instrument geeft een indruk van de wijze waarop een kind zichzelf ervaart en hoe hij zijn eigen vaardigheden op een aantal relevante levensgebieden inschat. Het geheel bestaat uit 36 onderdelen, verdeeld over zes thema's: schoolvaardigheden, sociale acceptatie, sportieve vaardigheden, fysieke verschijning, gedragshouding en gevoel van eigenwaarde.

Er zijn nog voortdurend nieuwe instrumenten in ontwikkeling. Het kan heel goed zijn dat de behandelaar nog andere instrumenten gebruikt.

Als leerkracht kun je een depressie niet oplossen; daar heb je hulp bij nodig van een professional. Maar leerkrachten kunnen wel helpen als ondersteuner bij het herstel. En de leerkracht heeft bij uitstek een signaleringsfunctie - hij kan de ouders op de hoogte houden, overleggen met de intern begeleider en zo nodig de ondersteuning van een professional inroepen. Maar uiteraard is in de eerste plaats zijn relatie met de leerling van belang.

Wat kan ik als leerkracht signaleren?

  • Lichaamstaal: de leerling zit er vaak ongeïnteresseerd bij, is passief en valt soms zelfs in slaap in de klas. Of is juist onrustig en heel actief, brutaal of agressief, en leidt andere leerlingen af van hun werk. Klaagt regelmatig over lichamelijke pijn en pijntjes. Weinig energie, slechte concentratie, moeite met aan het werk gaan of aan het werk blijven. Lijkt soms toch nog vrolijk.
  • Verstandelijk: het kind heeft - soms zichtbaar, soms verborgen - verdriet en zelfmoordgedachten, praat over doodgaan en suïcide (deze signalen altijd delen met de ouders en de intern begeleider). Geen interesse in wat zich op school, in de les of in de groep afspeelt ('Geen zin in ...', 'Boeit niet') - ook niet in de dingen die het kind eerder leuk vond. Verveelt zich. Is boos. Ziet alles zwart-wit, ook de oplossingen voor sociale problemen (passief dan wel agressief). Voelt zich hopeloos en ziet niets positiefs in de toekomst. Zelfspot.
  • Gedrag: de leerling stelt zich uitdagend op en verstoort het groepsproces. Weigert deel te nemen aan de les of aan andere activiteiten. Doet angstig. Levert geen huiswerk in, behaalt slechte resultaten. Werkt heel traag. Zit vaak te piekeren en langdurig na te denken over zijn gevoelens (rumineren). Veelvuldige afwezigheid. Weigert schoolwerk te doen en overtreedt allerlei regels. Kinderen met een depressie doen vaak alsof ze lichamelijk ziek zijn - en soms hebben ze ook werkelijk lichamelijke klachten.
  • Zelfbeeld: de leerling denkt negatief over zichzelf en denkt dat allerlei onheil 'zijn schuld is' of verzint redenen voor zijn boosheid op anderen.
  • Sociaal: isoleert zich van de eigen groep en houdt zich stil, of sluit zich aan bij een heel andere groep. Wordt geweigerd en vermeden door vroegere vriendjes als gevolg van antisociaal of agressief gedrag.
  • Let op adaptieve reacties: kinderen maskeren hun angst en depressie (laten het liever niet zien, doen stoer, stoten af terwijl ze de vertrouwensrelatie juist wel willen). Het gaat hier dus ook om wat je niet ziet. Angst en depressie kunnen zich dus op vele manieren uiten. Dit verschilt sterk per kind.

Wat kan ik als leerkracht doen in de relatie met de leerling?

  • Praat met de leerling. Leef je in. Luister actief. Toon interesse. Laat de leerling merken dat hij begrepen wordt. Vraag wat hem juist wél interesseert.
  • Overtuig het kind dat de achterstand weer in te halen valt en leg uit welke stappen daarvoor nodig zijn.
  • Wees flexibel maar ook realistisch over verwachtingen.
  • Help de leerling structuur in de dag te brengen; regelmaat en een vast ritme in het dagprogramma zijn heel belangrijk.
  • Kanaliseer negatieve gevoelens door voor te stellen om er eventjes maar niet te lang aan te denken, en zich daarna weer te richten op andere dingen. Vraag het kind wat hem zou kunnen helpen om zich beter te voelen.
  • Stimuleer de leerling om dingen te doen die hem een positief en actief gevoel geven.
  • Moedig de leerling aan om iets te doen wat hij graag doet, zoals winkelen of voetballen.
  • Stimuleer het kind om contact te zoeken of te houden met anderen.
  • Stimuleer het kind om in beweging te blijven: sporten helpt echt.
  • Geef het kind ook aandacht als het niet over zijn depressie gaat.
  • Houd regelmatig contact met de ouders en help hen hulp te zoeken als de depressie niet overgaat. Breng ouders op de hoogte als er iets verandert.
  • Breng ouders snel op de hoogte als het kind over zelfmoord praat. Blijf in gesprek met het kind en wees extra alert op teruggetrokken gedrag.
  • Als een kind zegt dat hij dood wil, is er geen snelle of eenvoudige oplossing. Op het moment dat het kind dit zegt, moet een gesprek - liefst met een professional - plaatsvinden. Een positieve invalshoek ('In wat voor wereld zou je wél willen leven?') brengt misschien tijdelijk verlichting. In elk geval moeten de ouders onmiddellijk weten dat professionele hulp nodig is. Verwijzing naar de jeugd-ggz is noodzakelijk.
  • De kans is groot dat een kind zijn uitspraken afzwakt als een leerkracht of professional wil praten over zijn doodswens. Bekende uitspraken zijn: 'Het was maar een grapje', 'Ik had het niet zo bedoeld' en 'Dat doe ik echt niet' - het kind gaat het gesprek uit de weg. Dan is het belangrijk om met respect en vasthoudendheid iets te zeggen in de trant van: 'Ik hoop natuurlijk dat dit zo is. Maar ik zou het heel erg vinden als jij jezelf iets zou aandoen. Daarom wil ik er toch met je over praten', en het gesprek toch aan te gaan.

Wat kan ik als leerkracht doen in de klas?

  • Besteed extra aandacht aan de veilige groepsomgeving. Beloon positief gedrag, geef bewust complimenten zodra daar aanleiding toe is. Blijf wel grenzen stellen - dat hoort ook bij veiligheid.
  • Verlaag de werkdruk. Verdeel opdrachten in kleinere deeltaken. Bied lesstof aan die de leerling aankan.
  • Begrip tonen. Rekening houden met de gemoedstoestand van het kind.
  • Open staan: de drempel zeer laag maken om vragen te stellen en met problemen voor de dag te komen.
  • En als het kind thuiszit (schoolweigering), blijf dan contact onderhouden.
  • Op de hoogte zijn van het medicijngebruik van leerlingen. Lees de bijsluiter om bijwerkingen te kunnen herkennen.

Wat kan ik als leerkracht beter niet doen?

  • Probeer niet boos op moeilijk gedrag te reageren, maar ga op zoek naar de oorzaken.
  • Stel niet te hoge verwachtingen aan het kind, houd het klein.
  • Veroordeel het kind niet. Zeg nooit: 'Stel je niet aan.'
  • Vraag niet naar het 'waarom' van bijvoorbeeld agressief gedrag of vernielen. Begrijp het achterliggende gevoel van onmacht, waardeloosheid en mislukt zijn.
  • Focus niet alleen op de depressie.
  • Reageer niet boos wanneer het kind niet blij kan zijn.

Samenwerking met de ouders

Zoals bij veel psychische problemen, is depressie nog vaak een taboe. Helaas zijn er daardoor waarschijnlijk kinderen die niet voor hun depressie behandeld worden. Sommige ouders vinden het lastig om erover in contact te treden met de school. Depressief zijn is nu eenmaal niet 'stoer' en de klachten van het kind kunnen schaamte veroorzaken bij de ouders - bij allochtone gezinnen vaker dan bij autochtone. Ouders vinden het dan belangrijk dat de leerkracht de problemen discreet met hen bespreekt; ook kan de leerkracht duidelijk maken dat hun kind niet de enige is, ze in contact brengen met lotgenoten en aangeven dat de jeugd-ggz voorziet in effectieve behandeling van depressies.

Samenwerking met jeugdhulppartners

Leerlingen die lijden onder hun depressie en belemmerd worden in hun ontwikkeling, hebben professionele hulp nodig. Die hulp komt maar al te vaak slecht en te laat op gang, onder meer door een gebrekkige verwijsstructuur. Als een leerkracht signaleert dat een kind hoogstwaarschijnlijk overmatig depressief is, moet een arts daar serieus naar kijken en zo nodig verwijzen naar professionele hulpverleners. Ook de schoolarts.

Nadat de diagnose is gesteld, of wanneer in elk geval duidelijk is of er sprake is van een stemmingsstoornis, stelt de behandelaar in overleg met het kind en de ouders een behandelplan op. Het verloop van dit plan is afhankelijk van de ernst van de depressie. Het kan bestaan uit psycho-educatie, psychotherapie en soms worden er medicijnen ingezet, met name antidepressiva.

Psycho-educatie

Psycho-educatie houdt in dat de behandelaar uitlegt wat de kenmerken van een ziekte zijn en hoe die ontstaat en in stand wordt gehouden. De behandelaar vertelt ook hoe de ouders, de gezinsleden en de verdere omgeving het beste met het kind kunnen omgaan en onder welke omstandigheden de stoornis verergert. De ouders en de gezinsleden spelen bij de behandeling van het kind een belangrijke rol. Vooral een negatief-kritische en afwijzende opvoedingsstijl kan bijdragen aan de ontwikkeling van een depressie.

De oorzaak van de depressie en de aanverwante stoornissen is vaak een mengeling van erfelijke, lichamelijke en omgevingsfactoren. De omgevingsfactoren zijn vaak het meest beïnvloedbaar. Daarom zal het verbeteren van de omgevingsfactoren, waaronder omgang in het gezin en familie en benadering op school, een positieve invloed kunnen hebben op het beloop van de ontwikkeling van de stoornis.

Psychotherapie

Bij psychotherapie is cognitieve gedragstherapie (CGT) de methode van de eerste keuze voor de behandeling van stemmingsstoornissen. Het kind leert zich daarbij realistische gedachten over de werkelijkheid eigen te maken, in plaats van de gedachten die uitsluitend leiden tot somberheid. Het leert gevoelens op te roepen over zichzelf en zijn omgeving die helpen om ook de positieve en niet bedreigende kanten van zichzelf en van zijn omgeving te zien. Bijvoorbeeld dat er behalve de ellende die zij zelf steeds benadrukken, ook positieve en plezierige dingen te beleven zijn. Ook de positieve aspecten van de eigen persoon en van de mensen in de omgeving worden benadrukt en getest, zodat het kind veilig positieve gevoelens kan toelaten. Op deze manier leren kinderen hun stemming te beheersen en zich positiever te gedragen. Ook worden kinderen gestimuleerd om zich meer te gaan bewegen (sport), omdat dat een goede uitwerking heeft op mensen die zich te veel naar binnen richten. Cognitieve gedragstherapie is een verzamelnaam voor een groot aantal verwante vormen van behandeling. Een daarvan - 'Pak aan' - is bedoeld voor kinderen in de basisschoolleeftijd.

Een andere psychotherapeutische aanpak die bij depressie vaak wordt toegepast, is de zogenoemde interpersoonlijke psychotherapie. In deze therapie gaat de behandelaar met het kind na wat de aanleiding is van de depressie. In een aantal sessies bespreken de behandelaar en het kind de achterliggende problemen, proberen zij deze te verwerken en leert het kind met de problemen te leven en zich daar minder door te laten beheersen.

Medicatie

Medicijnen, in het bijzonder antidepressiva, zijn de laatste keuze bij een behandeling. Ze worden alleen ingezet als psychotherapeutische vormen van behandeling niet of onvoldoende blijken te werken. Over de effectiviteit daarvan wordt verschillend gedacht. In het algemeen zijn van medicijnen beperkt positieve resultaten te verwachten bij kinderen met een depressie. Behandeling met medicatie dient bij voorkeur gecombineerd te worden met psychotherapie of psycho-educatie; slechts bij uitzondering is medicatie de enige vorm van behandeling.

Onderzoek naar de effecten van medicatie bij de behandeling van depressie bij kinderen en jongeren laat weinig positieve resultaten zien. Voor de meest gebruikelijke middelen is aangetoond dat antidepressiva bij kinderen tussen de zes en achttien jaar bij een depressie niet of nauwelijks beter werken dan een fopmiddel, een zogenaamde placebo. Slechts een enkel middel heeft enig effect, maar ook dan is de werkzaamheid gering. De bijwerkingen kunnen wel heftig zijn. Er is een kans op bijwerkingen, zoals vijandigheid, zelfbeschadigend gedrag en suïcidale gedachten en gedragingen. Jonge mensen die het middel gebruiken, moeten dan ook goed in de gaten worden gehouden.

De antidepressiva die bij de behandeling van depressie worden ingezet zijn meestal de Selectieve Serotonine Heropname Remmers (SSRI's), en dan met name fluoxetine. Sommige kinderpsychiaters raden het categorisch af om SSRI's aan kinderen voor te schrijven, anderen gaan er uiterst voorzichtig mee om. Indien men besluit tot behandeling met fluoxetine is het belangrijk dat men let op gedrag dat erop duidt dat het kind met gedachten aan zelfdoding rondloopt.

In Nederland is uitsluitend fluoxetine geregistreerd voor de behandeling van depressie bij kinderen en jeugdigen. De arts moet, met name wanneer hij andere middelen voorschrijft, het kind en de ouders uitdrukkelijk inlichten over de werking en bijwerkingen. De behandelaar laat in de meeste gevallen de ouders en het kind een verklaring ondertekenen waarin zij bevestigen dat met hen is besproken dat het middel niet is geregistreerd voor niet-volwassenen. Kinderpsychiaters zijn zeer terughoudend met het voorschrijven van deze middelen.

Stemmingsstoornissen kunnen niet altijd poliklinisch worden behandeld. Met name neiging tot zelfdoding of het veelvuldig daaraan denken (suïcidaliteit) kan een reden zijn voor (al dan niet vrijwillige) opname in een kliniek.

Gebruik van het alternatieve middel sint-janskruid bij kinderen en adolescenten met een depressie wordt afgeraden. Voor álle vormen van alternatieve medicatie is het altijd raadzaam om eerst de huisarts te raadplegen.

Behandelmethoden

De volgende programma's en behandelprotocols staan de behandelaar ter beschikking.

  • 'Pak aan' is een behandelprotocol voor kinderen van negen tot dertien jaar met een diagnose van unipolaire depressieve stoornis of persisterende depressieve stoornis (dysthymie), of met een depressieve stemming. 'Pak aan' heeft als doel kinderen hun depressieve symptomen te leren herkennen en deze beter te reguleren. Bij de training staat centraal: leren kijken, herkennen en aanpakken van zowel de stressoren als de cognitieve kwetsbaarheid. 'Pak aan' is een bewerking van 'Taking Action'.
  • Andere protocollaire behandelprogramma's voor depressie - zoals 'Doepressie' en 'Grip op je dip' - zijn gericht op kinderen ouder dan twaalf jaar.

Ouders die het vermoeden hebben dat hun kind aan depressie lijdt doen er goed aan om de huisarts te raadplegen - vanwege het risico op suïcidaal gedrag is uitstel geen optie. De huisarts zal bij tekenen van depressie ouders en kind verwijzen naar een kinder- en jeugdpsycholoog, een polikliniek voor kinder- en jeugdpsychiatrie of naar de jeugdafdeling van een ggz-instelling.

Bij kinderen met een depressie is het van groot belang dat het gewone leven zijn draai blijft houden - zowel op school als daarbuiten - en dat het kind niet afhaakt, maar ermee leert omgaan (coping). Ouders kunnen daarop toezien en hun kind aanmoedigen om juist wel naar school en naar sport te gaan of met vrienden af te spreken. Door te erkennen dat het depressieve gevoel er echt is ('valideren') en vervolgens het kind te helpen om toch volledig aan het leven deel te nemen, kunnen ouders een krachtige, positieve rol spelen. Het is de moeite waard om hier veel tijd en aandacht aan te schenken. Toegeven aan het vermijdende gedrag houdt de depressie alleen maar in stand.

  • Het is van belang dat ouders niet te beschermend met hun kind omgaan en zeker geen vermijdend gedrag toelaten, maar in plaats daarvan de depressie te valideren en van het kind te vragen om gewoon aan het sociale leven te blijven deelnemen.
  • Een goede verstandhouding en dialoog tussen ouders en kind vormen een goede basis. In een harmonieuze situatie geeft het kind echte antwoorden. Bijvoorbeeld op de vraag wat het kind nodig heeft om zich beter te voelen.
  • Ouders kunnen het kind helpen om structuur in de dag te brengen. Ook een regelmatig dag-nachtritme is heel belangrijk.
  • Ouders kunnen hun kind stimuleren om dingen te doen die een positief en actief gevoel geven.
  • Ouders kunnen samen met hun kind iets doen wat het kind graag doet, zoals winkelen of voetballen.
  • Ouders kunnen hun kind stimuleren om contact te zoeken en te houden met anderen.
  • Ouders kunnen hun kind stimuleren om in beweging te blijven: sporten helpt echt.
  • Ouders kunnen hun kind aandacht geven, ook voor alles buiten de depressie om.
  • Ouders kunnen professionele hulp zoeken als de depressie niet overgaat.

Het onderzoek naar het verloop van stemmingsstoornissen onder depressieve jeugdigen laat zien dat de kans op herhaling groot is. Onder jongeren die in een kliniek opgenomen zijn geweest, is de kans op herhaling over een periode van vijf jaar groter dan zeventig procent.

In onderzoek waarbij jongeren die in klinieken zijn opgenomen over langere tijd werden gevolgd, komt naar voren dat de kans op suïcide (zelfdoding) bij deze groep aanzienlijk is.

De kennis over depressie voor leerkrachten is samengesteld met dank aan de expertgroep bestaande uit:

  • Frits Boer (kinder- en jeugdpsychiater, emeritus hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie)
  • Marij Bosdriesz (adviseur, Nederlands Centrum Onderwijs en Jeugdzorg - NCOJ)
  • Josine van Hamersveld (directeur Angst, dwang en fobie stichting)
  • Anton Horeweg (leerkracht, gedragsspecialist, trainer en coach)
  • Trix van Lieshout (orthopedagoog, gezondheidspsycholoog, adviseur, begeleider, coach)
  • Bieneke Nienhuis (pedagoog, gz-psycholoog en onderwijsadviseur speciaal onderwijs)
  • Dolf van Veen (directeur Nederlands Centrum Onderwijs en Jeugdzorg - NCOJ)
Naar top van de pagina