Autisme

Autisme, of 'autismespectrumstoornis', is een levenslange ontwikkelingsstoornis die invloed heeft op alle aspecten van het leven. Bij een kind met autisme is de verwerking van prikkels verstoord. Daarmee wordt eigenlijk de informatieverwerking in de hersenen bedoeld, en dat is nu juist waarmee het onderwijs zich bezighoudt. Leerlingen met autisme verdienen daarom de bijzondere aandacht van hun leerkracht.

Het opnemen en verwerken van – met name nieuwe – informatie is bij deze kinderen dus ontregeld. Dit werkt anders dan bij de meeste andere kinderen. Bij kinderen met autisme lijken de zogenoemde 'executieve functies' zich afwijkend te ontwikkelen. Dit zijn de hogere controlefuncties van de hersenen – iemand met autisme heeft bijvoorbeeld moeite met het schakelen van de ene situatie naar de andere (insistance on sameness ofwel 'moeite met veranderen'). Dit betreft zowel kleine, toevallige veranderingen in de dagelijkse routine als grotere, structurele veranderingen in de organisatie thuis of op school.

De informatie die via de zintuigen binnenkomt, wordt bij deze kinderen op een andere manier verwerkt. Leerlingen met autisme hebben vooral moeite om de losse details die ze waarnemen tot een samenhangend geheel te maken. Zie het als een puzzel waar alle stukjes van aanwezig zijn, maar waarvan het voorbeeld ontbreekt. Doordat ze de samenhang van de dingen niet snappen, hebben leerlingen met autisme moeite om de wereld om zich heen te begrijpen. Deskundigen noemen dit: 'problemen met de centrale coherentie'.

De informatie die deze kinderen moeten verwerken is ze ook vaak te veel (overload). Bij wijze van spreken: hun accu raakt leeg en ze vragen om hulp om de wereld om hen heen weer te kunnen begrijpen.

Leerlingen met autisme hebben problemen in de omgang met anderen, dus ook met hun klasgenoten en leerkrachten. Ze vinden het moeilijk om met anderen te communiceren. En het is voor hen vaak moeilijk om zich te verplaatsen, of inleven in anderen. Ook valt vaak op dat hun interesses beperkt zijn. En dat hun gedrag afwijkt van dat van hun klasgenoten. Ook is er vaak sprake van over- of ondergevoeligheid voor zintuiglijke prikkels (voor geluid, aanraking, smaak, geur), grote ontvankelijkheid voor vaste routines en verslaving (games), een verstoorde evenwichtszin en een verstoord bewustzijn van de stand van het eigen lichaam (de zogenoemde propriocepsis).

In de klas zijn deze kenmerken bijvoorbeeld als volgt te herkennen:

  • het kind begrijpt niet waarom een ander boos is
  • het kind merkt niet op en houdt er geen rekening mee dat een ander zich wil concentreren op de les, hoofdpijn heeft, moe is, met iets anders bezig is
  • het kind kan niet meer helder nadenken omdat er te veel op hem afkomt

Hoe sterk kinderen met autisme deze kenmerken vertonen, verschilt per individu. Slechts een klein deel van hen voldoet aan álle kenmerken. In de schoolsituatie zal een leerkracht uiteraard ook speciale aandacht geven aan leerlingen die in beperkte mate of slechts aan een deel van deze kenmerken voldoen.

Bij meisjes is autisme soms moeilijker herkenbaar doordat de gedragskenmerken minder uitgesproken zijn, of door een andere combinatie van symptomen. Ook wordt autisme bij meisjes vaak later vastgesteld, soms pas halverwege de basisschoolperiode of nog later. Meisjes vertonen vaker kopieergedrag of aangeleerd gedrag.

In het handboek dat kinderpsychiaters gebruiken om psychische stoornissen van elkaar te onderscheiden ('classificeren'), wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen verschillende vormen van de autismespectrumstoornis. Dit handboek - de zogenoemde DSM-5 - is in 2014 in Nederlandse vertaling verschenen. Hierin wordt autisme als één stoornis beschreven, met in ernst oplopende kenmerken ('symptomen').

Veel dokters, ouders en patiënten zijn nog gewend aan de oude classificering. En dus kunnen leerkrachten - bijvoorbeeld in gesprekken met ouders en artsen - deze oude namen voor vormen van autisme toch nog geregeld tegenkomen. Sommige zijn nog steeds gangbaar in het onderwijs. De belangrijkste staan hieronder beschreven.

De autistische stoornis (of: 'klassiek autisme')

Bij 'klassiek autisme' of de autistische stoornis zijn er meer autistische kenmerken aanwezig dan bij andere varianten (zoals de stoornis van Asperger en PDD-NOS) en gaat de stoornis vaker samen met een verstandelijke beperking en epilepsie. De autistische stoornis, of 'klassiek autisme', is ernstiger en is op jongere leeftijd herkenbaar dan de andere vormen van autisme.

De stoornis van Asperger

Kinderen met de stoornis van Asperger hebben dezelfde problemen in het contact met hun omgeving. Maar in het begin valt de stoornis minder op omdat deze kinderen een normale taalontwikkeling en normale verstandelijke ontwikkeling hebben. Kinderen met Asperger hebben een normale tot hoge intelligentie.

PDD-NOS (of 'sociale communicatiestoornis')

De term PDD-NOS werd gebruikt voor kinderen met autistische kenmerken die niet voldoen aan de criteria voor de autistische stoornis of de stoornis van Asperger. De afkorting PDD-NOS betekent: Pervasive Developmental Disorder, Not Otherwise Specified. In het Nederlands: ernstige ontwikkelingsstoornis, niet nader omschreven.

Leerlingen met een stoornis in het autistisch spectrum worden belemmerd op de volgende gebieden.

Sociale relaties, weinig interesses

Kinderen met autisme hebben moeite met het aangaan en onderhouden van relaties met leeftijdgenootjes. Daarom zie je dat deze kinderen de neiging hebben zich af te zonderen; ze zijn dan alleen bezig.
Ook het delen van hun eigen interesses met anderen vinden ze moeilijk. Met de vaak weinige interesses die ze hebben, kunnen ze diepgaand en intensief bezig zijn. Maar daarover kunnen ze niet gemakkelijk vertellen op een manier die aanspreekt en begrepen wordt. Hun belangstelling is vaak eenzijdig of heel beperkt, zoals een fascinatie voor treinen, computers of landkaarten. En bij meisjes voor paarden, soaps of fashion.
Gebaren, gezichtsuitdrukkingen en ander non-verbaal gedrag kunnen ze vaak maar moeilijk inschatten; ze brengen een gebaar of een frons niet in verband met de betekenis ervan. Daardoor lijken ze vaak stug en ongeïnteresseerd, terwijl ze dat niet zijn.
In het contact is er vaak sprake van eenrichtingsverkeer. Een kind met autisme vraagt bijvoorbeeld niet spontaan aan een ander hoe het gaat. Of blijft doorpraten over een onderwerp dat hem interesseert zonder te merken dat het de ander niet boeit.
Jeugdigen met autisme vinden het ook moeilijk om te begrijpen welke rol de mensen in hun omgeving hebben. Hierdoor kunnen ze veel te open zijn tegen vreemden. Of juist veel te gesloten tegen goede bekenden.

Taal en spraak, 'letterlijkheid'

De spraakontwikkeling kan bij leerlingen met autisme langzamer verlopen dan bij de gemiddelde leerling. Kinderen met autisme en een normaal algemeen ontwikkelingsniveau leren meestal wel goed spreken. Maar je hoort bij hen wel vaak een monotone intonatie of opvallend woordgebruik. Zo gebruiken ze woorden die niet bestaan.
Ze nemen taal heel letterlijk. Beeldspraak en spreekwoorden begrijpen ze vaak niet. Dit kan leiden tot angst (bijvoorbeeld een jongen die 's avonds niet naar buiten durfde omdat 'de nacht ging vallen'). Kinderen met autisme vinden het prettig als er concreet en direct, zonder omhaal met ze gepraat wordt.

Moeite met verandering

Kinderen met autisme zijn vooral bezig met wat ze zien, horen en ruiken. Hun waarneming van kleine details valt vaak op. Ze begrijpen veel minder wat de bedoeling of de betekenis is van de dingen die ze waarnemen. Omdat ze de betekenis niet begrijpen van veel dingen in de wereld om hen heen - taal en waarneming - hebben ze veel moeite om overzicht te houden. Ze hebben veel structuur nodig, ook in de klas. Belangrijk zijn daarom: vaste routines, vaste tijdstippen, steeds terugkerende patronen in de dagindeling en rituelen. Kinderen met autisme hechten aan die 'voorspelbaarheid' van gebeurtenissen. Ze kunnen er maar slecht tegen als dingen veranderen of anders verlopen dan ze gewend zijn. Ze hebben een beperkte flexibiliteit. Dat kan zorgen voor angst of woede en driftaanvallen.

Bewegingen, motoriek, stereotiep gedrag

Een groot aantal kinderen met autisme beweegt zich houterig of krampachtig. Sommige kinderen met autisme, vooral die met een lager IQ, 'fladderen' met de handen of armen, springen bij opwinding, lopen op hun tenen of maken bewegingen die ze steeds herhalen. Ook blijven ze soms dezelfde zin steeds herhalen.

Gevoeligheid voor 'prikkels'

Onder prikkels verstaan we datgene wat een kind hoort, ziet, voelt, proeft of ruikt, maar ook wat er intern bij het kind zelf opkomt. Kinderen met autisme kunnen op een afwijkende manier omgaan met zintuiglijke prikkels. Ze kunnen veel minder gevoelig zijn voor prikkels (nauwelijks reageren op pijn bijvoorbeeld, of in de klas niet reageren op een opmerking van de leerkracht die voor alle kinderen bedoeld is) of juist extra gevoelig zijn voor bepaalde prikkels (bijvoorbeeld overgevoeligheid voor pijn, harde geluiden, of gefascineerd zijn door aanraking van zachte stoffen, of door schitteringen van een spiegel).
Bij veel kinderen met autisme lijkt het alsof ze slechts de informatie van één zintuiglijk kanaal tegelijk kunnen verwerken (óf wat ze horen, óf wat ze zien, óf wat ze voelen, óf wat ze ruiken, óf wat ze proeven), maar dit is een aspect dat nog verder onderzocht moet worden.

Cognitieve ontwikkeling en leerproblemen

Autisme komt voor bij kinderen met alle niveaus van intelligentie. Ongeveer dertig procent van de mensen met autisme heeft bovendien een verstandelijke beperking. Kinderen met autisme hebben een verhoogde kans op een specifieke leerstoornis zoals dyslexie (lezen) of dyscalculie (rekenen). Ook hebben ze moeite om wat ze in de ene situatie geleerd hebben, toe te passen in een andere situatie. De overschatting of onderschatting die bij autisme voorkomt kan ook invloed hebben op de leerprestaties. Verder komt het voor dat kinderen met autisme hyperactief zijn of een angststoornis hebben, waardoor het leren moeilijker wordt.

Hoogbegaafdheid en autisme

De combinatie van hoogbegaafdheid en autisme kan verwarrend zijn omdat de kenmerken sterk overeen kunnen komen. Daardoor lijken de problemen van hoogbegaafden zonder autisme op de problemen van hoogbegaafden met autisme, ook al zijn de oorzaken verschillend.

Zelfbeeld

Kinderen en jongeren met autisme en een normale of hoge intelligentie zien dat ze anders zijn dan anderen. Naarmate ze vaker reageren op een manier die de buitenwereld niet begrijpt of afkeurt, gaan ze zich ongemakkelijk of bang voelen. Kinderen of jongeren met autisme hebben daarom meer dan gemiddeld last van faalangst en hebben vaak een negatief zelfbeeld. De kans op depressie is daardoor ook groter.

Fantasie

Voor veel kinderen met autisme is de grens tussen fantasie en realiteit niet duidelijk. Als ze bijvoorbeeld iets engs zien op tv kunnen ze niet tegen zichzelf zeggen: 'Het is maar een film.' Angst is daarvan het logische gevolg.

Kinderen kunnen ook voordeel hebben van autisme. Ze kunnen hun sterke kanten benutten, vooral als de mensen in hun omgeving - zoals de leerkrachten op school - snappen in welke omstandigheden ze goed functioneren. Dit kan dan leiden tot goede leerprestaties en een plezierig dagelijks leven.

Stiptheid

Kinderen met autisme gedijen het best bij regelmaat. Als het rooster op school een consequent ritme heeft, met alle vaste activiteiten stipt op dezelfde tijd en plaats, geeft ze dat een veilig gevoel waarbij ze goed kunnen presteren en zich fijn voelen. 'Afspraak is afspraak' is een belangrijke waarde voor leerlingen met autisme.

Focus

Een kind met autisme heeft vaak veel specifieke kennis en kan zich goed focussen. Een kind met autisme wil graag alles van een bepaald onderwerp weten. Eenmaal gericht op dat favoriete onderwerp, kan de leerling vaak lang onverstoorbaar doorwerken. Ook kunnen kinderen met autisme vaak goed nadenken over zo'n afgebakend onderwerp en scherp analyseren. Hun goede oog voor detail en goede geheugen kan daarbij nog eens extra helpen.

Eerlijkheid

Een kind of jongere met autisme mist vaak het 'filter' van sociale wenselijkheid en zegt daarom wat hij vindt, en is recht door zee. Je weet wat je aan deze leerling hebt. Dit kind is zichzelf, en kan ook niet anders.

Solistisch werken

Een leerling met autisme kan soms, onder gunstige omstandigheden, goed alleen werken en wil dat ook graag - althans liever dan samenwerken met anderen. Voorwaarde is dat de opdrachten niet mis te verstaan zijn en dat het kind gemotiveerd is. Dit laatste is echter vaak een probleem.

Begrip van modellen, beelden, schema's

Leerlingen met autisme vinden het prettig om overzicht te krijgen. Uitleg in de vorm van een schematisch model, een verklarend beeld (pictogram) of een duidelijke tabel wordt vaak zeer gewaardeerd en snel begrepen. Ook 'exact' werkende apparaten zoals computers zijn dingen die ze snel begrijpen. Computers zijn immers niet omgeven met de 'moeilijkheden van persoonlijke communicatie' en reageren op eenzelfde handeling altijd hetzelfde. Veel jongeren met autisme verdiepen zich in computertechnologie. Samen met hun opmerkzame oog voor details levert dit soms echte 'computertalenten' op. Dit kenmerk van autisme kan kinderen leerkansen, of in sommige vakken zelfs een voorsprong geven.

Opmerkzaamheid

Een kind met autisme kent alle details in zijn vertrouwde omgeving en zal dus snel veranderingen opmerken.

Humor

'Autisten hebben geen humor' is een misvatting. Kinderen met autisme hebben soms misschien moeite om de humor van anderen te begrijpen, maar beschikken vaak wel over een groot gevoel voor humor. Dankzij hun letterlijke interpretatie en onverwachte associaties kunnen ze verrassend grappig uit de hoek komen, en ontwikkelen ze een eigen humoristische 'stijl'. Eén voorbeeld uit de praktijk van een behandelaar: Een klein uitgevallen dame wil in de supermarkt iets van de bovenste plank hebben. Ze vraagt aan een lange puber met autisme: 'Kun jij daarbij?' De puber antwoordt: 'Nee, die plank ligt al helemaal vol.'

Autisme is vooral het gevolg van biologische oorzaken in de hersenen. De wetenschap doet veel onderzoek naar de oorzaken van de autismespectrumstoornis en inmiddels is bekend dat autisme voor vijftig tot negentig procent erfelijk wordt bepaald.

Autisme wordt dus van ouder op kind doorgegeven. Leerkrachten zullen dat soms herkennen in hun gesprekken met ouders, en kunnen daar ook rekening mee houden (bereid zo'n gesprek goed voor, wees concreet en stipt, confronteer hen niet met verrassingen). Verder is bekend dat bepaalde omgevingsfactoren (milieuvervuiling, chemische stoffen) en complicaties tijdens de zwangerschap of tijdens de geboorte ook een rol kunnen spelen bij het ontstaan van autisme.

De oorzaak van autisme is dus vooral erfelijkheid. Maar de manier waarop kinderen met autisme zich ontwikkelen wordt sterk bepaald door opvoeding en omgeving. Een aangepaste opvoeding en passende scholing kunnen de ontwikkelingskansen van kinderen met autisme vergroten en de kans op gedragsproblemen doen afnemen. De leerkracht in het basisonderwijs speelt dus een belangrijke rol in de ontwikkeling van een kind met autisme.

Hoe vaak autisme in Nederland voorkomt is niet bekend. Uit buitenlands onderzoek kunnen we afleiden dat ongeveer één procent van de bevolking autisme heeft. Een leerkracht met klassen van ruim dertig leerlingen komt dus gemiddeld eens in de drie jaar één leerling met een autismespectrumstoornis tegen.

Natuurlijk kunnen dat er een paar keer twee of drie keer zoveel zijn, maar dit gemiddelde geeft wel aan dat een heel kleine minderheid van de leerlingen een autistismespectrumstoornis zou kunnen hebben. Daarnaast is het waarschijnlijk dat er ook leerlingen in de klas zitten met slechts enkele of lichtere kenmerken van autisme.

Met de komst van passend onderwijs kan het zijn dat minder leerlingen met autisme worden verwezen naar het speciaal onderwijs en dus vaker op de reguliere basisschool blijven met een passende ondersteuning. Dit kan betekenen dat leerkrachten vaker met autisme te maken gaan krijgen.

Bij kinderen met autisme komen ook veel andere psychische problemen voor. De kenmerken daarvan zijn vaak bekend uit andere ziektebeelden. Soms zijn dit problemen die bij autisme horen, maar soms hebben autismepatiënten ook echt extra problemen erbij.

De volgende problemen komen vrij veel voor bij kinderen met autisme:

  • aandachts- en concentratieproblemen, leerproblemen
  • hyperactiviteit
  • epilepsie
  • angsten
  • depressieve symptomen, prikkelbaarheid, problemen met de werkhouding
  • slaapstoornissen
  • tics
  • zintuiglijke problemen (horen, proeven, ruiken, voelen)
  • motorische problemen
  • verslaving (gamen)

De autismespectrumstoornis is moeilijk vast te stellen. Er zijn zóveel kenmerken die op autisme kunnen duiden - maar ook op iets anders - dat het heel lastig is om zeker te weten om welk probleem het precies gaat. Ook al omdat autisme zo vaak samengaat met andere problemen en stoornissen.

Precies kijken wat er met een kind aan de hand is en vaststellen om welke stoornis het gaat, wordt 'diagnostiek' genoemd. De behandelaar (gedragsdeskundige, kinderpsychiater, psycholoog) stelt de diagnose samen met de ouders en het kind (zie 'Diagnostiek is teamwork').

Een goede diagnostiek is van groot belang om uiteindelijk een goed behandelplan te kunnen maken en op school een passende ondersteuning te kunnen bieden. Bij het vaststellen van de problemen die eventueel behandeld kunnen worden, wil de diagnosticus weten welke problemen verbonden zijn aan het autisme van het kind, en wat de bijkomende problemen zijn.

Wat kan ik als leerkracht doen?

Hetzelfde geldt voor de 'schoolcontext' van het kind; een helder, feitelijk verslag van de waarnemingen van de leerkracht kan waardevol zijn bij de diagnostiek. Van de leerkracht wordt gevraagd om waargenomen gedrag en emoties te beschrijven zonder dat te interpreteren. Hij kan de vergelijking maken met het gedrag van de andere kinderen en weergeven hoe het gaat met leren, onthouden en kennis opbouwen (cognitie), de ontwikkeling van spraak, taal en communicatie, de werkhouding van het kind, de omgang met klasgenoten, motorische ontwikkeling en bijzondere talenten of behoeften van een leerling. De leerkracht is informant van de ouders en de behandelaar en kan zelf geen diagnose stellen; hij observeert, signaleert en draagt daarmee bij aan de diagnostiek.

Wat kunnen ouders doen?

Belangrijke informatie voor de diagnostiek van autisme zit in het verhaal van de ouders. Zij kunnen de dagelijkse problemen van hun kind meestal goed verwoorden. De kinderpsychiater zal met name vragen naar hoe de ontwikkeling van het kind verlopen is en naar:

  • de contactmogelijkheden van het kind;
  • hoe het kind op de omgeving reageert;
  • de ontwikkeling van de spraak, taal en communicatie;
  • de ontwikkeling van de motoriek en de verstandelijke vermogens.

De behandelaar zal ook goed zicht willen krijgen op de zogenoemde 'gezinscontext'. Hier gaat het om de invloed die de problemen van het kind heeft op het gezin, maar het gaat ook om de invloed van de thuissituatie op de problemen van het kind.

Wat doet de behandelaar?

De behandelaar wil natuurlijk zelf ook een indruk hebben van het kind. Hij krijgt dit door middel van een 'kindonderzoek'. Hierbij maakt hij gebruik van zowel gesprek als spel, afhankelijk van de leeftijd en het niveau van functioneren van het kind. Verschillende aspecten zijn van belang: het leggen van contact met anderen, het taalgebruik, de mogelijkheid tot verbeelding tijdens 'fantasiespel', de motoriek, enzovoort.

Uiteraard wordt er rekening mee gehouden dat de problemen in een-op-eencontact met de onderzoeker soms anders naar voren komen dan in het verhaal van ouders. De verstandhouding met de onderzoeker en met de groep (klas, gezin) heeft namelijk een grote invloed op hoe een kind met autisme zich gedraagt. Juist hierom is afstemming tussen ouders en leerkracht zo belangrijk.

Aanvullend onderzoek

Omdat autisme vaak samengaat met andere stoornissen is aanvullend onderzoek van belang. Het aanvullend onderzoek bestaat meestal uit psychologisch onderzoek en lichamelijk onderzoek, in een zeldzaam geval aangevuld met onderzoek naar het erfelijk materiaal (DNA) of hersenonderzoek.

Onderzoeksinstrumenten

Er zijn veel verschillende onderzoeksinstrumenten die gebruikt worden om te onderzoeken of een kind (misschien) autisme heeft. Deze hulpmiddelen voor de diagnostiek kunnen vragenlijsten zijn, maar ook gespreksvormen of observatie van het kind.

  • Een voorbeeld van een vragenlijst die de behandelaar vaak aan ouders voorlegt, is de CBCL (Child Behaviour Checklist). Een deel daarvan gaat over ontwikkelingsstoornissen; hiermee worden aanwijzingen voor autisme opgespoord.
  • Een voorbeeld van een observatiemethode is de ADOS (Autisme Diagnostisch Observatie Schema), die door de deskundige onderzoeker wordt gebuikt om de diagnose te onderbouwen. Met de ADOS lokt de onderzoeker allerlei vormen van gedrag uit en observeert dat.
  • De meeste van deze onderzoeksinstrumenten zijn ontwikkeld voor toepassing door een arts of psycholoog; niet door leerkrachten.
  • Maar leerkrachten kunnen de arts of psycholoog wel helpen bij de screening van kenmerken die zouden kunnen duiden op autisme. Daarvoor bestaan screeningshulpmiddelen zoals de zogenoemde TRF (Teacher's Report Form). CBCL en TRF staan bekend als 'Aseba-vragenlijsten' (Achenbach System of Empirically Based Assessment).
  • De leerkracht krijgt de TRF van de behandelaar van zijn leerling met het verzoek om deze nauwkeurig in te vullen. Door de antwoorden van de ouders naast die van de leerkracht te leggen, kan de behandelaar nagaan of de problemen zowel thuis als op school voorkomen. CBCL en TRF vormen een onderdeel van het diagnostisch onderzoek. Daarnaast bestaan er voor leerkrachten specifieke vragenlijsten die behulpzaam kunnen zijn bij de diagnostiek. Deze worden door de gedragsdeskundige ingezet en door de leerkracht ingevuld. De gedragsdeskundige beoordeelt de uitkomsten. Voorbeelden zijn: de Autisme Spectrum Vragenlijst (ASV), de Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal gedrag van Kinderen door leerkrachten (VISK), AUTI-R en BRIEF (Executieve Functies Gedragsvragenlijst).
  • Andere voorbeelden van instrumenten die de gedragsdeskundige voor screening van autisme kan inzetten, zijn de vragenlijst Sociale Communicatie (SCQ) en de SRS (Social Responsiveness Scale voor kinderen) met vragen over sociale en communicatieproblemen. Er zijn ook vragenlijsten voor screening op autisme bij heel jonge kinderen die nog niet naar de basisschool gaan, zoals de ESAT(Early Screening of Autistic Traits Questionnaire) en de M-CHAT (Modified Checklist for Autism in Toddlers).

Zodra wordt geconcludeerd dat een kind vermoedelijk een autismespectrumstoornis heeft, kan de behandelaar gebruikmaken van speciale instrumenten voor vervolgonderzoek.

De autismespectrumstoornis kan niet worden genezen. Wel zijn er verschillende manieren om het kind, de ouders en het gezin van het kind te helpen om de invloed van het autisme op de ontwikkeling te beperken. Daardoor kunnen de problemen voor het kind minder zwaar worden. Ook leerkrachten in het basisonderwijs kunnen hieraan een bijdrage leveren.

Bij kinderen met een normale of hoge intelligentie en behandelbare bijkomende stoornissen (comorbiditeit) zijn de mogelijkheden om hen voor te bereiden op een zelfstandig leven vaak gunstig.

Wat kan ik als leerkracht doen? En wat kan de school doen?

Uit onderzoek is bekend dat een goede schoolopleiding het kind met autisme betere vooruitzichten geeft. Voor leerkrachten is het belangrijk te weten wat er met het kind aan de hand is. Maar ook wat het desbetreffende kind nodig heeft om het onderwijsaanbod zo goed mogelijk te benutten. Vaak komt dit neer op extra individuele aandacht, een zeer gestructureerde benadering en speciale educatieprogramma's zoals TEACCH (Treatment and education of autistic and related communication-handicapped children programme).
Met behulp van gratis e-learning van OLAV kunnen leraren en pabo-studenten leren hoe je met leerlingen met ASS en de rest van de klas kunt omgaan.

Maar om individueel aandacht te geven aan een kind met autisme - waar immers heel veel verschillende vormen van bestaan - moet een leerkracht meer weten. Over het kind zelf en zijn specifieke behoefte aan ondersteuning, en over het betrekken van de andere kinderen in de groep. Ook zal de leerkracht de communicatie en samenwerking met de ouders op gang moeten brengen en houden.

Vaststellen van de ondersteuningsbehoeften

Het vaststellen van de ondersteuningsbehoeften van een kind met autisme gebeurt in nauw overleg met de ouders en uiteraard met de betrokkenen op school. Een degelijke voorbereiding en een realistische beoordeling van de kansen zijn voorwaarden om tot de juiste maatregelen te komen.

Bij kinderen met autisme geldt extra sterk dat de omgeving van een kind - positieve of negatieve - invloed kan uitoefenen. Het hangt van het kind én van de (bestaande) omgeving af, of en welke aanpassingen in de onderwijsleersituatie gewenst zijn.

Tot de ondersteuningsbehoeften van kinderen met autisme behoren uiteenlopende voorzieningen en maatregelen, bijvoorbeeld:

  • Leeromgeving: hoe de klas eruitziet (veilig, overzichtelijk, duidelijk).
  • Structuur: alles in de klas is ordelijk georganiseerd. De ruimte is overzichtelijk, de materialen hebben altijd hun eigen plek, de tijd en de activiteiten verlopen volgens een duidelijk rooster dat bij iedereen bekend is.
  • Duidelijke regels en afspraken. Heldere communicatie daarover (geen misverstanden, alles ligt vast).
  • Keuze van thema's en onderwerpen (inhaken op interesse, extra aandacht voor sociale vaardigheden).
  • Speciale aandacht voor ontwikkelen van autonomie (initiatieven nemen, keuzes maken, onafhankelijk worden).

De leeromgeving

De ideale leeromgeving voor een kind met autisme voorziet in de basisbehoeften ten aanzien van verstandhouding, zelfbeeld en zelfstandigheid:

  • Verstandhouding: chaotische gebeurtenissen, vage of te moeilijke opdrachten en onverwachte situaties worden voorkomen, zodat het kind een gevoel van veiligheid krijgt. De opeenvolging van gebeurtenissen moet voorspelbaar zijn (structuur: wat, wanneer, met wie, hoelang het duurt, waar iets ligt) en het moet steeds duidelijk zijn waarom er in de klas iets gebeurt (samenhang).
  • Zelfbeeld: de kans op succeservaringen moet groot zijn, bijvoorbeeld doordat het thema en het doel van de lessen voor het kind duidelijk zijn. De leerkracht kan het zelfbeeld van de leerling versterken door bijvoorbeeld geregeld gebruik te maken van de specifieke interesses van het kind. Vaak en nadrukkelijk complimenten geven is voor kinderen met autisme uiterst belangrijk (de norm is drie op één: geef op elke kritische of corrigerende opmerking drie complimenten). Het aanleren van sociale vaardigheden dient hoog op de agenda te staan.
  • Zelfstandigheid: zelfstandig handelen, initiatief nemen en keuzes maken zijn moeilijk voor een kind met autisme, een enkele uitzondering daargelaten. Een langzame maar systematische opbouw in het vertrouwd raken met zelfstandig handelen neemt een speciale plaats in bij de begeleiding van deze kinderen. Het risico van dreiging en angst ligt hier op de loer, evenals het bereiken van een tegenovergesteld effect (afhankelijkheid) doordat de leerkracht té veel aandacht en bescherming geeft. Een uiteindelijk doel blijft natuurlijk om deze kinderen voor te bereiden op zelfstandig functioneren als volwassene in de samenleving.

Het leerproces

Kinderen met autisme hebben veel moeite met het leggen van verbanden tussen allerlei informatie die ze wordt aangereikt. Ze zien de samenhang niet en nemen vaak een toevlucht in details. De aanpak van het leerproces bij kinderen met autisme moet daarom gericht zijn op het ontdekken van die samenhang. Vaak zal de leerkracht expliciet moeten verduidelijken waar de verbanden liggen en waarom het ene met het andere te maken heeft. De leerkracht kan bijvoorbeeld, aan het begin van een nieuw programmaonderdeel, nadrukkelijk benoemen wat deze nieuwe stof te maken heeft met de leerstof die hiervoor werd behandeld. Wanneer bepaalde leerstof in kleinere stappen is opgedeeld, zal steeds weer duidelijk gemaakt moeten worden van welk 'grotere onderwerp' een taak deel uitmaakt.

Als een leerkracht de hele groep aanspreekt zal dat vaak aan een kind met autisme voorbij gaan. Het is vaak noodzakelijk om de boodschap ook nog eens direct tot dit kind te richten.

De communicatie

Kinderen met autismespectrumstoornis hebben in veel gevallen een achterstand in hun taalontwikkeling, zowel in de expressie (praten, schrijven) als in de receptie (luisteren, begrijpen) en in de interactie (reageren, reflecteren). Dit staat een goede relatie in de weg, en het is juist die relatie die de leerkracht graag snel opbouwt om effectief te kunnen werken.

Uitzondering: kinderen met de stoornis van Asperger (oude benaming; tegenwoordig onderdeel van autisme) hebben geen achterstand in de taalontwikkeling. Dat betekent overigens niet dat het communiceren met anderen probleemloos verloopt.

Het is aan de leerkracht om de individuele 'stijl' van communiceren van een leerling met autisme te snappen. Hier is veel individuele aandacht en tijd voor nodig, die een leerkracht vaak alleen met moeite zal kunnen vinden. De rest van de groep verdient immers ook zijn aandacht. Toch is geduldige observatie van het gedrag van kinderen met autisme een belangrijke voorwaarde om te kunnen inhaken op hun behoeften. Kansen op betere communicatie zitten in de sterke punten van de autist, zoals het gebruik van visuele hulpmiddelen (beelden, schema's, pictogrammen). De tijd nemen om apart met het kind te praten (ooghoogte, direct gericht op het kind en zijn focus) is meestal effectief. Net als concreet en duidelijk praten en het gehele onderwerp geregeld samenvatten, voor- en nabespreken.

De samenwerking met de ouders

Een leerkracht met een autistische leerling onderhoudt niet alleen een relatie met het kind, maar ook met de ouders. De opvoeding van een kind met autisme is teamwork tussen ouders, behandelaar, leerkracht en vaak ook een onderwijsondersteuner. Door regelmatige uitwisseling van ervaringen blijft dit team scherp en alert, zodat op de ontwikkelingen van het kind - positief en negatief - direct kan worden ingespeeld. Overleg met de ouders wordt bij voorkeur op regelmatige basis gepland, met de afspraak om bovendien onmiddellijk te overleggen als er iets bijzonders aan de hand is. Overleg met de ouders aan de hand van een logboek (wat gaat beter en wat heeft juist aandacht nodig) geeft structuur aan deze relatie. Online hulpmiddelen kunnen deze dialoog gemakkelijker maken.

Betrekken van de andere kinderen in de groep

Een kind met autisme vindt moeilijk aansluiting met andere kinderen en heeft baat bij een steuntje in de rug. Met eenvoudige aanwijzingen kan een leerkracht het kind bewegen om een spel of activiteit met anderen te beginnen. Op eigen initiatief zal dit weinig gebeuren - ze willen wel maar wagen de stap niet en lijden daaronder. Sociale vaardigheidstraining kan het kind helpen bij het leggen van contacten in de groep.

Aan de andere kant heeft ook een kind met autisme te maken met de groepscultuur en terughoudendheid ten opzichte van kinderen die 'anders' zijn. De leerkracht kan dit relativeren door uit te leggen dat iedereen wel iets heeft wat hij moeilijk vindt of minder goed kan. Uitleg geven over autisme - in overleg met het kind met autisme, eventueel in de vorm van een spreekbeurt of project - kan de solidariteit van de groep winnen. Ook zijn er scholen die goede ervaringen hebben met een 'buddy-systeem' en met het presenteren van onafhankelijk informatiemateriaal (videodocumentaire). Overstap naar het voortgezet onderwijs. Verandering van school is voor kinderen met autisme vaak bedreigend en verwarrend. Een zorgvuldige en tijdige voorbereiding is hier op zijn plaats.
Voor de overstap naar het voortgezet onderwijs is een gedetailleerd protocol met draaiboek beschikbaar.

Net als bij het vaststellen van autisme, gaat de behandeling uit van een allesomvattende, 'integrale', aanpak. Dat wil zeggen dat de behandelaar rekening houdt met alle omstandigheden: het kind zelf, zijn stoornis en de combinatie met andere aandoeningen, het functioneren van de ouders en het gezin, het functioneren van het kind op school, in de vriendenkring bij sport en spel en andere aspecten van zijn sociale omgeving.

Onderzoek wijst uit dat de principes voor integrale behandeling van de beroemde Britse professor Michael Rutter tot de beste resultaten leiden.

De behandelprincipes van Rutter

  • Alles moet in het werk worden gesteld om het denken, de taal en de oriëntatie op de sociale omgeving en de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind op gang te helpen en te stimuleren. Dit geldt met name voor een autistisch kind: juist door te leren komt het kind verder. Hoe belangrijk school en leerkracht hierbij zijn, is evident; het eerste dat de school kan doen is een overzichtelijke en stimulerende leeromgeving creëren.
  • Onaangepaste gedragingen die met autisme verbonden zijn, moeten zo veel mogelijk worden verminderd. Hierbij moet men denken aan stugheid, reageren volgens vaste patronen of stereotypie (herhaling van bewegingen, tics) en onbuigzaam gedrag zoals stugheid of koppigheid.
  • Ander onaangepast gedrag moet aangepakt worden. Het gaat dan om gedrag dat niet automatisch met autisme is verbonden, maar vaak wel in combinatie met autisme optreedt (zoals hyperactiviteit en boosheid en ander storend gedrag).
  • Stress in het gezin moet verminderd worden.

De behandelprincipes worden uitgewerkt in praktische begeleiding en behandeling in de vorm van psycho-educatie, ouderbegeleiding, onderwijs met extra individuele aandacht en gedragstherapie (bijvoorbeeld sociale vaardigheidstraining).

Niet al deze vormen van behandeling zijn goed onderzocht op effectiviteit; gedragstherapie - trainingen waarbij concrete, niet te hoog gestelde doelen en veel herhaling worden toegepast - lijkt echter het meest effectief te zijn. Voorbeelden van gedragstherapie zijn Applied Behavioral Analysis (ABA) en Pivotal Response Treatment (PRT). Deze intensieve behandelingen vinden plaats in de gewone omgeving van het kind en zijn vooral bedoeld om taal- en sociale vaardigheden te versterken bij jonge kinderen. Ouders spelen een belangrijke rol in het uitvoeren van dit soort behandeling. Afhankelijk van de behoefte van het kind, kunnen verschillende aanvullende behandelingen worden ingezet, zoals: fysiotherapie, logopedie, sociale vaardigheidstraining en zelfredzaamheidtraining. Ook zijn er gedragstherapeutische programma's die zich richten op specifiek storend gedrag, zoals onzindelijkheid, zelfbeschadiging, stereotypieën (herhalende bewegingen, tics) en steeds terugkerende boosheid.

In alle gevallen zijn structuur aanbrengen, duidelijkheid en consequent handelen heel belangrijk, net als consequent reageren op gewenst en ongewenst gedrag.

Mogelijke behandelmethoden

De volgende betrouwbare psychologisch behandelingen van autisme worden uitgebreid beschreven op de website van het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie over behandelmethoden. Leerkrachten kunnen deze behandelingen tegenkomen wanneer een behandelaar ze toepast bij een leerling met autisme.

  • Het protocol Sociale vaardigheidstraining: aangepaste methode voor kinderen met ontwikkelingsstoornissen is gericht op het vergroten van het zelfvertrouwen van het kind en het vergroten van het gevoel van competentie in diverse sociale situaties.
  • Individuele oudertraining bij kinderen met autisme vermindert gedragsproblemen van het kind en bevordert prosociaal gedrag door middel van het verbeteren van vaardigheden en het vergroten van het gevoel van competentie van de ouders.
  • Ik ben speciaal, psycho-educatie. Mensen met een ASS vaardigheden leren om zijn of haar handicap een plaats te geven in zijn of haar leven. Met beoordeling van de werkgroep Autistischespectrumstoornissen.
  • ToM-training maakt kinderen vaardiger in het beoordelen van sociale situaties, waardoor zij beter in staat zijn emoties bij zichzelf en anderen te herkennen en zich te verplaatsen in de gedachten en overwegingen van anderen.
  • Pivotal Response Treatment bestaat uit werken aan sociale competentie, communicatie en flexibiliteit door middel van de zogenoemde pivotal areas. Daarnaast wordt gewerkt aan de interactie tussen ouder en kind. Centrum Autisme is gecertificeerd door de ontwikkelaars om deze behandelvorm te trainen aan derden.

Stress in het gezin veroorzaakt geen autisme. Maar een kind met autisme kan wel een forse belasting voor het gezin veroorzaken, en de stoornis kan grote invloed hebben op bijvoorbeeld broertjes en zusjes. Wanneer ouders voor het eerst horen over autisme, realiseren zij zich meestal niet hoe groot de gevolgen zijn voor de opvoeding, de gezinssituatie en de toekomst.

Om de ouders en andere gezinsleden goed te informeren over de diagnose en wat dit betekent voor de toekomst van het kind, voert een behandelaar meestal een aantal inzichtgevende gesprekken. Dit wordt psycho-educatie genoemd. Dit is belangrijk voor het realiseren van een zo ontspannen mogelijk opvoedingsklimaat en kan de stress in het gezin doen verminderen. Ouders, broertjes en zusjes leren onder meer om op een goede manier op het kind met autisme te reageren, zodat de dagelijkse omgang soepeler verloopt. Dit kan ook in de vorm van oudertraining, in een groep of individueel, ouderbegeleiding of zogenoemde 'systeembegeleiding'. Hierbij wordt bijvoorbeeld aandacht gegeven aan communiceren, regels stellen en structuur bieden. Zo'n behandeling kan zorgen voor verbeterde contacten tussen ouder, kind en de andere gezinsleden.

In Nederland kunnen ouders steun krijgen van de Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA) en de oudervereniging Balans. De NVA heeft in verschillende regio's zogenaamde Autisme Info Centra, waar mensen in contact kunnen komen met vrijwilligers van de vereniging. Ook MEE kan ondersteuning bieden, onder andere op het gebied van opvoeden, begeleid wonen en dagbesteding.

Het is moeilijk te voorspellen hoe een kind met autisme zich zal ontwikkelen. Een goede intelligentie, goede taalontwikkeling en de afwezigheid van ernstige 'denkstoornissen' maken de prognose gunstiger. Helaas zullen andere autismepatiënten hun leven lang begeleiding nodig hebben; op latere leeftijd kunnen zij namelijk last krijgen van psychische verschijnselen zoals sociale onaangepastheid, depressiviteit en psychotische stoornissen.

Van alle kinderen met autisme ontwikkelt ongeveer vijftien procent zich redelijk goed, zodat zij later een zelfstandig leven kunnen leiden. Het onderwijs kan aan die ontwikkeling een belangrijke bijdrage leveren. Naar schatting vijftien tot twintig procent ontwikkelt zich eveneens redelijk, maar heeft van tijd tot tijd hulp nodig. De overigen blijven afhankelijk van steun van de omgeving, zodat zij bijvoorbeeld niet zelfstandig kunnen wonen.

Vroege onderkenning van autisme is van groot belang. Ten eerste omdat het kind dan begeleid kan worden en kan leren omgaan met zijn stoornis; de leerkracht kan bijvoorbeeld het onderwijs zo goed mogelijk laten aansluiten op de talenten en beperkingen van het kind met autisme.
Ten tweede omdat aan de omgeving uitgelegd kan worden wat er aan de hand is. Dit is belangrijk voor de omgang tussen ouders en kind, maar ook voor de relatie met de groep en de leerkracht op school. Naarmate de omgeving beter begrijpt wat er met het kind aan de hand is, zal men beter op de problemen kunnen inspelen en beter kunnen accepteren dat het kind soms dingen doet die je liever niet zou zien. Een 'begrijpende omgeving' helpt bovendien de eigenwaarde van het kind, maar ook van de ouders, te versterken. Hoe vroeger wordt ontdekt wat het probleem bij het kind is, des te eerder er gewerkt kan worden aan het vergroten van de weerbaarheid van het kind en het stimuleren van de normale ontwikkeling. En dat kan weer een gunstige invloed hebben op de langetermijnprognose en op het normale leren.

De kennis over autisme voor leerkrachten is samengesteld met dank aan de expertgroep bestaande uit:

  • Marij Bosdriesz (adviseur, NCOJ)
  • Cissy Canninga (orthopedagoog, Praktijk Canninga / Steunpunt Autisme)
  • Kirstin Greaves-Lord (assistant professor, Erasmus MC / Yulius Academie)
  • Willem de Jong (auteur en eigenaar gedrag.nu)
  • Trix van Lieshout (orthopedagoog en gezondheidspsycholoog, Sterk VO - SWV Utrecht en Stichtse Vecht)
  • Marjan Neef (GZ-psycholoog, Accare)
  • Ad van der Sijde (directeur behandelzaken en kinder- en jeugdpsychiater, Yulius Autisme)
  • Manon Sluijters (schoolpsycholoog, EcO Merlijn)
  • Dolf van Veen (directeur Nederlands Centrum Onderwijs en Jeugdzorg - NCOJ)
Naar top van de pagina