Angst

Angst is nuttig en beschermt de mens. Als er gevaar dreigt is het maar goed dat iemand zich niet op zijn gemak voelt, onrustig is en reageert om het gevaar af te wenden. Maar dit natuurlijke mechanisme wordt een probleem als de mate van angst niet meer in verhouding staat tot de aanleiding, of als de bangheid blijft als er helemaal geen gevaar meer is. Kinderen met een angststoornis lijden onder zulke overmatige of zelfs extreme angsten. Hun denken is door de bangheid ontregeld (negatief zelfbeeld, piekeren) en dat heeft ook zijn weerslag op hun gedrag (teruggetrokken, vermijdend) en gevoel (onzeker, weinig zelfvertrouwen).

Een angststoornis wordt bij kinderen vaak niet herkend, omdat hun gedrag vaak anders is dan je zou verwachten bij een 'angstig kind'. Leerlingen met een angststoornis kruipen op school lang niet altijd angstig in een hoekje. Ze kunnen bijvoorbeeld somber zijn, maar hebben ook plezier net als andere kinderen. Vaak zijn ze gemakkelijk van hun stuk gebracht, of compenseren hun angst met een stoere, 'zelfstandige' of zelfs afwerende houding. Bij kinderen gaat angst vaak samen met leer- en gedragsproblemen. De kenmerken van angst zijn gelijk voor jongens en meisjes.

Experts stellen vast dat er verschillende angststoornissen zijn, maar zijn het er niet over eens of dat echt op zichzelf staande stoornissen zijn. Veel kinderen met één duidelijk herkenbare angststoornis hebben daarnaast nog een of meer andere angststoornissen. Dit zou erop kunnen duiden dat er eigenlijk maar één angststoornis bestaat, die op verschillende manieren naar buiten komt. Voorlopig maken de deskundigen nog onderscheid tussen de volgende uitingsvormen:

Gegeneraliseerde angststoornis

Bij de gegeneraliseerde angststoornis heeft het kind een overdreven angst en bezorgdheid over allerlei dingen, bijvoorbeeld de vrees voor mogelijke ongelukken, vernedering op school of negatieve reacties van vrienden en klasgenoten. Kinderen met deze stoornis maken zich constant zorgen. Dit leidt vaak tot concentratieproblemen of een slechte nachtrust. Ze willen telkens maar weer gerustgesteld worden. Voor buitenstaanders lijken de klachten onterecht omdat er ogenschijnlijk geen 'echte reden' voor is.

Separatie-angststoornis

Bij de separatie-angststoornis (ook wel scheidingsangst genoemd) is het kind bang om alleen gelaten te worden. Bij jonge mensen heeft de scheidingsangst vaak betrekking op scheiding voor een langere tijd, bijvoorbeeld tijdens een schoolkamp. De heimwee tijdens een schoolkamp kan zo groot zijn, dat het tot een paniekaanval leidt. Bij deze kinderen is vaak sprake van lichamelijke klachten. Het kan een uitvloeisel zijn van een sociale angststoornis of van enige vorm van faalangst. Veel kinderen met een separatie-angststoornis weigeren te gaan slapen als niet een van de ouders direct in hun buurt is.

Sociale angststoornis

Het kenmerkende van de sociale angststoornis is de angst voor normale, natuurlijke contacten met volwassenen en leeftijdgenoten. Deze angst is het sterkst in situaties waarin een kind 'beoordeeld' wordt, bijvoorbeeld als het een beurt krijgt, bij het verkleden voor de gymnastiekles of tijdens een muziekuitvoering. Wanneer de sociale angst leidt tot vermijding van bepaalde situaties - wat vaak het geval is - heeft dat vaak vergaande gevolgen voor de ontwikkeling van het kind. De sociale angststoornis leidt nogal eens tot schoolweigering.

Paniekstoornis

Bij een paniekstoornis treedt onverwacht een zeer heftige angst op, vaak in combinatie met lichamelijke verschijnselen zoals hartkloppingen en beven. Bij de al aanwezige angst stapelt zich vervolgens nog een angst op die verband houdt met de lichamelijke verschijnselen, bijvoorbeeld de angst voor 'een hartaanval'. Het kan echter ook de vorm aannemen van angst om gek te worden of angst voor ander onheil. Veel kinderen hebben weleens een paniekaanval zonder dat dit op een stoornis duidt. Bij de paniekstoornis is er vaak angst voor het opnieuw optreden van een paniekaanval. De paniekstoornis kan al dan niet gecombineerd optreden met 'agorafobie'. Dat is angst om de vertrouwde en veilige omgeving te verlaten, maar ook de angst om in een situatie te zijn waaruit men slechts met moeite kan ontsnappen, bijvoorbeeld een tunnel, een bus of een trein.

Faalangst

Faalangst komt in verschillende vormen voor. Bij de motorische faalangst overheerst de angst om het lichaam te gebruiken. Bekend zijn de angstige gevoelens bij gymnastiekoefeningen of angst om met dansoefeningen mee te doen. De angst om in een groep een presentatie te geven of in het openbaar aan een gesprek mee te doen is vergelijkbaar met de sociale angst. De angst voor toetsen en examens wordt ook wel cognitieve faalangst genoemd en is in veel gevallen gebaseerd op ondeugdelijke gedachten over zichzelf: 'Dat lukt me toch niet' of 'Daar hoef ik niet aan te beginnen, want dat leer ik toch nooit'.

Enkelvoudige fobie

De enkelvoudige fobie komt tot uiting in een overdreven of onredelijke angst voor een bepaald object (bijvoorbeeld een spin) of bepaalde situatie (bijvoorbeeld hoogte). Blootstelling aan zo'n object of situatie leidt tot intense angst die vaak de proportie aanneemt van een paniekaanval. Om van een fobie te kunnen spreken, moet de angst een hinder zijn in de dagelijkse bezigheden van het kind. Dit kan het geval zijn wanneer de angst leidt tot vergaande vermijding of wanneer het kind al bang is om bang te worden nog voordat er een spin tevoorschijn komt of een afgrond in zicht komt.

Schoolangst en schoolweigering

Schoolangst en schoolweigering kunnen veroorzaakt worden door sociale angst, separatieangst of depressie. Het wordt ook wel 'angst voor niet-thuis zijn' genoemd: gedachten aan de lesstof, de leerkracht, de medeleerlingen en de situatie op school (te moeilijk, pesten) voeden de bangheid. Kinderen met schoolangst hebben last van hevige emotionele spanning voordat ze naar school moeten gaan; dit gaat vaak gepaard met driftbuien, lichamelijke klachten en depressie, niet met specifiek antisociaal gedrag. De ouders zijn er gewoonlijk van op de hoogte dat het kind te bang is om naar school te gaan. Schoolangst is dus iets anders dan spijbelen, wat thuis verzwegen wordt en samengaat met antisociaal gedrag. Let op: veel symptomen van schoolangst doen zich ook voor bij een slaapstoornis. Kinderen met schoolangst zitten vaak langdurig thuis tijdens schooltijd, wat een zeer negatieve invloed heeft op hun ontwikkeling. Deze kinderen zijn meestal wel gemotiveerd om schoolwerk te doen, ook thuis.

Selectief mutisme

'Het stille kind' is de bekende aanduiding. Kinderen met selectief mutisme kunnen niet praten op school (en in andere sociale situaties), maar thuis wel. Selectief mutisme komt vooral voor onder jonge kinderen (drie tot negen jaar). Eén op de honderd kinderen heeft selectief mutisme. Vroege herkenning en behandeling zijn het effectiefst.

Angst is nuttig. Het is een natuurlijk verdedigingsmechanisme tegen gevaar voor de persoon die ermee wordt bedreigd, maar ook als waarschuwing voor anderen in zijn omgeving. De vreesreactie in de hersenen brengt het lichaam in gereedheid om zo goed mogelijk te reageren op naderend gevaar. Bij volwassenen zou de reactie vluchten of vechten kunnen zijn; bij een kind zou dat echter niet effectief zijn en dus wordt hun systeem van gehechtheid geactiveerd: ze zoeken bescherming bij hun moeder, vader of een andere vertrouweling. Tijdens de ontwikkeling van het kind leert het met angst omgaan en angst te overwinnen (coping): zichzelf verdedigen, wennen aan en niet meer schrikken van dingen die niet gevaarlijk zijn en ontwijken van gevaar. Soms gaat er iets mis in de ontwikkeling van die emotieregulatie en wordt het kind juist angstiger (sensitisering).

Angst wordt een probleem als het niet meer in verhouding staat tot de aanleiding, of wanneer de angst aanhoudt als de aanleiding allang verdwenen is. Angst is overmatig als een kind eronder lijdt of als het uit bangheid allerlei situaties gaat vermijden die geen gevaar vormen. Bij angststoornissen lijden kinderen aan overmatige of zelfs extreme angst. Een angststoornis ontstaat in de meeste gevallen door verschillende factoren die op elkaar inwerken en elkaar versterken.

Lichamelijke factoren

Uit onderzoek blijkt dat overmatige angst waarschijnlijk voor een klein deel kan worden verklaard uit erfelijke factoren. Een bepaalde erfelijke aanleg maakt de kinderen dan bijzonder gevoelig voor het ontstaan van een angststoornis. Ook voor oeroude, in de evolutie overgedragen angsten - bijvoorbeeld voor dieren - kan een kind extra gevoelig zijn.
Bepaalde persoonlijkheidskenmerken - zoals temperament - zijn ook tot op zekere hoogte erfelijk. Met name kinderen met een teruggetrokken karakter en geremd gedrag zullen eerder dan andere kinderen last hebben van angststoornissen.

De invloeden uit de omgeving

Omgevingsfactoren die invloed hebben op angst, kunnen zijn:

  • Onveilige gehechtheid: wanneer er geen veilige en sterke band bestaat tussen het kind en de opvoeder(s), ontwikkelt het kind zich in emotioneel opzicht niet optimaal en kan het zich onveilig en angstig voelen in de omgeving waarin het opgroeit.
  • Te beschermende opvoeding: wanneer het kind, overigens op grond van goede bedoelingen, tegen alle ongemakken en risico's wordt beschermd, ontwikkelt het zelf niet de vaardigheden om problemen aan te pakken en zichzelf tegen risico's te beschermen. Bovendien leert het kind van de 'overbeschermende' ouders dat het gevaar overal is en dat je niet voorzichtig genoeg kunt zijn. Dat kan een voedingsbodem zijn voor het ontstaan van een angststoornis. Het ombuigen van een te beschermende opvoeding blijkt vaak lastig te zijn: ouders kunnen er moeilijk mee stoppen.
  • Levenservaringen: wanneer kinderen ervaringen hebben (gehad) die zij als bedreigend ervaren, is de kans reëel dat zij angstig in het leven komen te staan en een angststoornis ontwikkelen. Deze meegemaakte levensgebeurtenissen kunnen uiteenlopen van een ogenschijnlijk onschuldige gezinsuitbreiding tot veel ernstiger zaken als een vechtscheiding, pesten of zelfs schokkende ervaringen zoals seksueel misbruik, een verkeersongeluk, bijna verdrinken of getuige zijn van een straatoverval.
  • Middelen: het gebruik van middelen - drugs of medicijnen - kan tot angst leiden. Ook stoppen met het middelengebruik kan kinderen angstig maken.
  • De reactie van ouders bepaalt in belangrijke mate hoe de angststoornis zich ontwikkelt en in stand wordt gehouden.

Psychische factoren

De manier waarop kinderen de signalen uit hun omgeving interpreteren en waarderen is bij sommige kinderen zo vertekend dat zij normale verschijnselen als gevaarlijk of bedreigend interpreteren: iemand die je een hand wil geven, wil met je vechten; iemand die aardig is, heeft per definitie boze bedoelingen. Dit noemt men de 'cognitieve informatieverwerking'.

Angststoornissen komen betrekkelijk vaak voor bij kinderen en jongeren. Waarschijnlijk is het realistisch om uit te gaan van twee op de honderd. In de praktijk wordt nogal eens onderschat hoezeer angststoornissen effect hebben op het dagelijkse leven. In feite hebben angststoornissen bij veel kinderen grote gevolgen voor het functioneren van het gezin, de sociale ontwikkeling van het kind en in veel gevallen ook voor het functioneren op school.

Schoolweigering komt voor bij een of twee op de honderd leerplichtige kinderen en jeugdigen, met een piek op de leeftijd van elf tot dertien jaar, dus rond de overstap naar de middelbare school.

Kinderen en jeugdigen met angststoornissen hebben ook vaak last van een stemmingsstoornis; zij hebben dan vaak sombere gevoelens. De stemmingsstoornis treedt meestal later op in de tijd dan de angststoornis(sen).

Angststoornissen komen bij kinderen en jeugdigen veel vaker voor in combinatie met ADHD, autisme en gedragsstoornissen dan enige jaren geleden nog werd gedacht. Ook bij jongeren die misbruikt zijn of afhankelijk zijn van alcohol of andere drugs komen angststoornissen vaker voor dan eerder werd aangenomen.

Angststoornissen (zoals sociale angst, separatieangst, faalangst) en depressie kunnen schoolweigering veroorzaken. Schoolweigering gaat soms samen met depressieve gedragingen, met uitingen die lijken op autisme of met psychotische stoornissen.

Een kind dat zich zó angstig gedraagt dat het moeite heeft met sociale contacten en door de angst in zijn ontwikkeling wordt belemmerd, zal worden verwezen naar een polikliniek voor kinder- en jeugdpsychiatrie, een kinderpsycholoog of de jeugdafdeling van een ggz-instelling. De leerkracht kan al in een vroeg stadium een steun in de rug zijn voor ouders voor wie de stoornis misschien moeilijk bespreekbaar is en die te lang wachten met de gang naar de huisarts.

Bij het onderzoek dat volgt, gaat de behandelaar in gesprek met de ouders en het kind, en maakt hij gebruik van verschillende meetinstrumenten. Dat zijn vragenlijsten waarvan sommige door het kind en de ouders moeten worden ingevuld en andere die hij zelf invult, aan de hand van een vraaggesprek.

Het onderzoek valt meestal uiteen in twee delen. In de eerste plaats wil de behandelaar (of onderzoeker) zeker weten of er sprake is van een angststoornis en hoe ernstig de stoornis is. Dit stelt hij vast in de screeningsfase.

Wanneer duidelijk is dat er sprake is van een angststoornis, gaat de behandelaar daarna dieper in op specifieke aspecten van de angststoornis. Dit is de fase van de zogenoemde klinische diagnostiek, waarin ook weer met vragenlijsten wordt gewerkt.

Bij het onderzoek wordt rekening gehouden met combinaties met andere stoornissen. Professionals noemen dat comorbiditeit. Angststoornissen gaan namelijk vaak samen met depressie en gedragsstoornissen en leiden geregeld tot schoolweigering. Wanneer er een vermoeden is van comorbiditeit duurt het onderzoek uiteraard langer dan wanneer alleen op angst wordt onderzocht.

Behandelaren kunnen bij het onderzoek naar angststoornissen gebruikmaken van een aantal instrumenten. Zij gebruiken meestal niet alle instrumenten, maar maken een keuze uit de volgende vragenlijsten.

  • MASC - Dit staat voor de Multidimensional Anxiety Scale for Children. Het is een vragenlijst die bestaat uit 39 vragen, bedoeld voor de screeningsfase. Naast een totale angstscore geeft de lijst een indicatie of aanvullend diagnostisch onderzoek gewenst is. Extra onderzoek zou gewenst zijn indien het kind voldoet aan de criteria voor een angststoornis. In de lijst zijn vier categorieën te onderscheiden: factoren die betrekking hebben op lichamelijke verschijnselen, op sociale angst, op separatieangst en op het vermijden van risico's.
  • SCAS (Kinderversie) - Spence Children's Anxiety Scale. Dr. Susan Spence is de onderzoeker die de lijst heeft gemaakt. Het is een vragenlijst voor screening van kinderen van circa acht tot achttien jaar die ze zelf moeten invullen. De lijst bestaat uit 44 punten die gescoord worden op een schaal van nul tot en met drie. Behalve een totaalscore geeft de lijst een uitslag op de onderdelen: paniek en pleinvrees, separatieangst, sociale fobie, gegeneraliseerde angst, dwang en angst voor lichamelijke verwonding.
  • SCARED-R - Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders is een vragenlijst voor screening die kinderen van circa acht tot achttien jaar zelf moeten invullen. Deze lijst bestaat uit 66 items die zich richten op aanwijzingen van de gegeneraliseerde angststoornis, separatieangststoornis, paniekstoornis, sociale fobie en schoolfobie bij kinderen en jeugdigen.
  • ADIS-C - Anxiety Disorders Interview Schedule (kinderversie voor screening en klinische diagnostiek). Aan de hand van een groot aantal vooraf geformuleerde vragen wordt bij het kind en de ouders een interview afgenomen door de behandelaar/onderzoeker. Er zijn hoofdstukken over alle angststoornissen, inclusief dwangstoornissen en posttraumatische stressstoornis. Daarnaast wordt er uitvoerig aandacht besteed aan schoolweigering. Het interview kan ongeveer drie kwartier tot een uur in beslag nemen.
  • CASI - Childhood Anxiety Sensitivity Index. Deze vragenlijst met achttien onderdelen is bedoeld voor de klinische diagnostiek en meet de neiging om gemakkelijk angstiger te worden.
  • SPA-I - De Social Phobia and Anxiety Inventory for Children is een vragenlijst van 26 items die kan worden afgenomen wanneer men bij een kind een sociale fobie vermoedt. Bij een score die wijst in de richting van een sociale fobie wordt tijdens een klinisch interview verder onderzocht. De lijst richt zich op de somatische, cognitieve en gedragsaspecten van sociale fobie.
  • PSWQ-C - De Penn State Worry Questionnaire for Children is een lijst met veertien vragen die zich richt op de neiging tot piekeren, wat als een van de hoofdkenmerken van de gegeneraliseerde angststoornis wordt gezien. De lijst is kort en snel af te nemen.
  • Assessment van schoolweigering - Voor het onderzoek naar schoolweigering is een apart instrument ontwikkeld: een Nederlandse bewerking van de School Refusal Assessment Scale-Revised.
  • VAK - De Vragenlijst bij Angst voor Kinderen is ontwikkeld voor het kwantificeren van angst bij kinderen van zes tot twaalf jaar, waarbij op gestandaardiseerde wijze een indruk kan worden verkregen van de mate waarin een kind angst ervaart voor bepaalde situaties en objecten. De lijst kan mondeling of schriftelijk, individueel of groepsgewijs toegepast worden. Duur: twintig minuten.

In het onderwijs worden zogenoemde 'screeningslijsten' gebruikt als hulpmiddel om problemen te signaleren (niet voor diagnose). De veelgebruikte lijsten zijn hieronder genoemd.

  • De ASEBA-lijsten - De Achenbach System of Empirically Based Assessment omvat een verzameling vragenlijsten, interviews en observatielijsten voor het signaleren van emotionele en gedragsproblemen. Deze lijsten kunnen door ouders of verzorgers en leerkrachten ingevuld worden over kinderen en jeugdigen van anderhalf tot en met achttien jaar. Voor jeugdigen vanaf elf jaar is er ook een vragenlijst beschikbaar om zelf in te vullen.
    Voorbeelden van ASEBA-lijsten:
  • YSR - Youth Self Report voor elf tot achttien jaar.
  • CBCL - Child Behaviour Checklist, gedragsvragenlijst voor anderhalf- tot vijfjarigen.
  • TRF - Teacher's Report Form, voor anderhalf- tot vijfjarigen.
  • SEV - Sociaal Emotionele Vragenlijst, voor kinderen van vier tot achttien jaar - in te vullen door een ouder of leerkracht en te interpreteren door een psychodiagnostische professional.

Signaleren en bespreekbaar maken van angst

Als leerkracht kun je een angststoornis niet oplossen; daar heb je hulp bij nodig van een professional. Maar leerkrachten kunnen wel helpen als ondersteuner bij het herstel. En de leerkracht heeft bij uitstek een signaleringsfunctie - hij kan de ouders op de hoogte houden, overleggen met de intern begeleider en zo nodig de ondersteuning van een professional inroepen. Maar uiteraard is in de eerste plaats zijn relatie met de leerling van belang.

Wat een leerkracht kan signaleren

  • Lichaamstaal: de leerling zit er meestal gespannen bij en heeft geregeld hoofdpijn of buikpijn. Gebogen, kleinmakende houding. Weinig gebaren, neutrale gezichtsuitdrukking. Grote ogen, bleek, beven, moeite zich te concentreren.
  • Verstandelijk: het kind heeft bijna onophoudelijk nare gedachten over wat zou kunnen misgaan. Piekeren. Nergens zin in, niets is leuk.
  • Gedrag: de leerling probeert steeds angstige situaties te vermijden (toetsen, gymnastiek, spreekbeurt) of ondergaat die situaties onder protest (irritatie, huilen). Kan zich jonger gedragen dan bij zijn leeftijd past.
  • Zelfbeeld: de leerling denkt zeer negatief over zichzelf en projecteert dat op anderen ('Ze denken dat ik a...'). Zelfs als er iets positiefs gebeurt - een compliment - wordt dat negatief uitgelegd. Of het kind voorspelt dat iets 'toch wel mis zal gaan', terwijl er nog niets is gebeurd.
  • Sociaal: de leerling heeft veel moeite met het leggen van contacten. Wil wel, maar durft niet mee te doen. Geen inbreng in de groep. Zich terugtrekken of 'onzichtbaar maken' in de pauzes, op het plein, vaak 'naar de wc gaan'. Niet aanwezig bij het spelen na schooltijd of op verjaardagen van klasgenoten. Nieuwe contacten draaien uit op ruzie in plaats van vriendschap. Wat daarbij niet helpt: hun zachte praten, niet aankijken, geen hulp vragen als ze die wel nodig hebben, 'duikgedrag'. Zoekt in de pauze contact met de leerkracht om hun klasgenoten te vermijden.
  • Let op adaptieve reacties: kinderen maskeren hun angst (laten het liever niet zien, doen stoer, stoten af terwijl ze de vertrouwensrelatie juist wel willen). Het gaat hier dus ook om wat je niet ziet. Angst kan zich dus op vele manieren uiten of komt juist niet naar buiten. Dit kan per kind sterk verschillen.

Wat je als leerkracht kunt doen in de relatie met de leerling

  • Het is van belang dat de leerkracht, net als de ouders, niet te beschermend met een angstig kind omgaat, maar in plaats daarvan de angst valideert (erkennen dat de angst er echt is) en eisen stelt ('We gaan nu dit doen'). Wat het kind moet leren is immers omgaan (dealen) met de dingen die hem bang maken.
  • Begrip tonen. En de kracht van een stabiele volwassene die past bij iemand die steun biedt.
  • Praat erover met de leerling. Vraag aan de leerling welke hulp hij graag zou krijgen.
  • Reageer op hoe de leerling het heeft aangepakt (het proces), niet op de persoon.
  • Stimuleer de leerling om dingen te doen die hem een positief en actief gevoel geven.
  • Moedig de leerling aan om iets te doen wat hij graag doet, zoals winkelen of voetballen.
  • Stimuleer het kind om contact te zoeken of te houden met anderen.
  • Stimuleer het kind om in beweging te blijven: sporten helpt echt.
  • Geef de leerling ook aandacht als het niet over zijn angsten gaat.
  • Houd regelmatig contact met de ouders en help hen hulp te zoeken als de angst niet overgaat.
  • Vraag aan de ouders wat thuis goed werkt.

Wat je als leerkracht kunt doen in de klas

  • Het is van belang dat de leerkracht, net als de ouders, de depressie valideert (erkennen dat de depressie er echt is) en eisen stelt ('We gaan nu dit doen'). Wat het kind moet leren is deelnemen aan het gewone, dagelijkse leven (in plaats van het te vermijden).
  • Stel niet te hoge, maar ook niet te lage eisen.
  • Kinderen met een angststoornis hebben veel behoefte aan een veilige sfeer in de klas. Als ze steun zoeken moeten ze die in elk geval bij de leerkracht vinden.
  • Open staan: de drempel zeer laag maken om vragen te stellen en met problemen voor de dag te komen.
  • Organiseer een buddy-systeem zodat de klasgenoten elkaar kunnen ondersteunen. Afstand scheppen tussen vriendjes in de klas blijkt vaak juist een negatief effect te hebben.
  • Wees op de hoogte van het medicijngebruik van leerlingen. Lees de bijsluiter om bijwerkingen te kunnen herkennen.
  • Beloon positief gedrag.
  • Help de leerling structuur in de dag te brengen; regelmaat en een vast ritme in het dagprogramma zijn heel belangrijk. Blijf bij een vaste structuur, werkindeling, volgorde van werken. Geef het dagprogramma een zichtbare plaats in de klas.
  • Kinderen ervaren de 'relatie met hun beeldscherm' vaak als veilig. Probeer daarom technologische hulpmiddelen: een online hulpprogramma of video.
  • Wees flexibel als het erom gaat wanneer een opdracht klaar moet zijn - verruim de tijd of maak de opdracht kleiner, eenvoudiger. Verdeel het werk in overzichtelijke stukken.
  • Vertel het kind vaak welke vooruitgang het boekt.

Wat de leerkracht beter niet kan doen

  • Ga niet mee in de vermijding van het kind - het kind moet leren om bangmakende dingen te trotseren, ermee om te gaan (coping).
  • Probeer niet boos op moeilijk gedrag te reageren, maar ga op zoek naar de oorzaken.
  • Stel niet te hoge (maar ook niet te lage) verwachtingen aan het kind, houd het klein.
  • Veroordeel het kind niet. Zeg nooit: 'Stel je niet aan.'
  • Dwing het kind nooit om iets te doen.
  • Negeer het kind niet.
  • Concentreer je niet alleen op de angst.
  • Reageer niet boos wanneer het kind niet blij kan zijn.

Vaststellen van de ondersteuningsbehoeften

Een kind met een angststoornis of schoolweigering kan zelf vaak uitstekend verwoorden wat hij moeilijk vindt op school en aan welke ondersteuning hij behoefte heeft. De leerkracht die zich in een persoonlijk gesprek opstelt als vertrouwenspersoon en steunpilaar krijgt vaak directe aanwijzingen die zijn ondersteuning inhoud en richting kunnen geven. Veel basisscholen hebben hun eigen systematiek om de ondersteuningsbehoeften van een leerling te bepalen; gewoonlijk zijn gesprekken met het kind en de ouders hier al ingebed.

Leeromgeving

Een kind met een angststoornis ontleent steun aan een rustige leeromgeving waar de lesstof in overzichtelijke delen wordt verdeeld en de dagindeling voorspelbaar is. Serieus genomen worden, voorlezen en praten over hun problemen doen soms wonderen bij deze kinderen. Boos worden werkt averechts, maar het ombuigen van hun negatieve gedachtekronkels is soms verrassend eenvoudig: '... Kijk, het gaat al beter' of: 'We laten deze opdracht nu even liggen en kijken nu hiernaar ...'

Het toewijzen van een buddy in een gestructureerd programma kan de nodige veiligheid toevoegen.

Leerprocessen

Angstige kinderen hebben baat bij een overzichtelijke indeling van het werk op school. Structuur geeft houvast en als het kind ziet dat de werkopdrachten flexibel zijn, dat er meer tijd voor is en dat hun vragen geduldig worden geadresseerd, dan dempt dat de angstigheid.

Kinderen met een angststoornis piekeren niet alleen (over toekomstige gebeurtenissen), maar rumineren ook: ze blijven veel te lang hangen in de gevoelens en problemen van dit moment ('herkauwen'). Bijvoorbeeld: een 'herdenkingshoekje' in de klas blijft veel te lang in stand en wordt sfeerbepalend. Rumineren kan de stemming in de klas negatief beïnvloeden en kleine problemen opblazen. Dit is een risico voor het groepsproces in de klas, maar het kan ook een kans zijn als een kind ziet dat er wel degelijk uitwegen zijn. De leerkracht kan ingrijpen door een nieuw proces te starten dat snel uitzicht biedt op succes.

Samenwerking met de ouders

Zoals bij veel psychische problemen, zijn angststoornissen nog vaak een taboe. Helaas zijn er daardoor waarschijnlijk kinderen die niet voor hun angststoornis behandeld worden. Sommige ouders vinden het lastig om in contact te treden met de school. Angst is nu eenmaal niet 'stoer' en de klachten van het kind kunnen schaamte bij de ouders veroorzaken - bij allochtone gezinnen vaker dan bij autochtone. Ouders vinden het dan belangrijk dat de leerkracht de angstproblemen discreet met hen bespreekt; ook kan de leerkracht duidelijk maken dat hun kind niet de enige is, ze in contact brengen met lotgenoten en aangeven dat de jeugd-ggz voorziet in effectieve behandeling van angststoornissen. Het delen van ervaringen tussen ouders van 'angstige' leerlingen helpt vaak om de problemen met angst bespreekbaar te maken. Het betrekken van de vader bij de ondersteuning van het kind heeft vaak een positieve werking; gewoonlijk helpt daarbij het argument dat angst een positieve oorsprong en functie heeft: angst is geen zwakte, maar je 'voorzichtigheid' moet niet je vijand worden. Angst hoort bij het leven, maar overmatige angst kan je leven inperken.

Sommige ouders denken dat de angststoornis 'hun schuld' is. Dat is meestal onterecht en het kan helpen als de leerkracht dat uitspreekt.

Samenwerking met jeugdhulppartners

Leerlingen die lijden onder hun angst en belemmerd worden in hun ontwikkeling, hebben professionele hulp nodig. Die hulp komt maar al te vaak slecht en te laat op gang, onder meer door een gebrekkige verwijsstructuur. Als een leerkracht signaleert dat een kind hoogstwaarschijnlijk overmatig angstig is, moet een arts daar serieus naar kijken en zo nodig verwijzen naar professionele hulpverleners. De schoolarts speelt daarbij een belangrijke rol.

Schoolweigering wijst vaak op acute (multi)problematiek en verdient prioriteit: de leerkracht moet hier zijn medewerking geven aan spoedeisende hulp door snel op te schalen via de ouders, de intern begeleider en uiteindelijk de professionele jeugdhulp. Ook de leerplichtambtenaar zal in deze gevallen een rol spelen en heeft vaak ervaring met het aanboren van de juiste hulp.

Nadat de diagnose is gesteld, of wanneer in elk geval duidelijk is of er sprake is van een angststoornis, stelt de behandelaar in overleg met het kind en de ouders een behandelplan op. Voor de behandeling van angststoornissen is cognitieve gedragstherapie (CGT) de methode van eerste keuze. Medicijnen, in het bijzonder antidepressiva, worden alleen ingezet als psychotherapeutische vormen van behandeling niet of onvoldoende blijken te werken.

Cognitieve gedragstherapie

Cognitieve gedragstherapie is een verzamelnaam voor een groot aantal verwante vormen van psychotherapeutische behandeling. Het kind leert zich daarbij realistische gedachten over de werkelijkheid eigen te maken, in plaats van de gedachten die uitsluitend leiden tot angst. Het leert gevoelens op te roepen over zichzelf en zijn omgeving die helpen om ook de positieve en niet-bedreigende kanten van zichzelf en van zijn omgeving te zien. Er zijn verschillende CGT-behandelingen beschikbaar. Een daarvan - 'Pak aan' - is bedoeld voor kinderen in de basisschoolleeftijd.

Medicatie

Wanneer cognitieve gedragstherapie geen of onvoldoende effect heeft, kan tijdelijk een behandeling met medicijnen worden geprobeerd, terwijl de cognitieve gedragstherapie wordt voortgezet. Over de effectiviteit van de medicijnen wordt verschillend gedacht en men moet altijd waakzaam zijn voor mogelijke bijwerkingen.

Wanneer er sprake is van een angststoornis in combinatie met een depressie, zal men extra voorzichtig zijn met het voorschrijven van antidepressiva. Er is een kans op bijwerkingen, zoals vijandigheid, zelfbeschadigend gedrag en suïcidale gedachten en gedragingen. Jonge mensen die deze middelen gebruiken, moeten dan ook goed in de gaten worden gehouden.

Bij de combinatie van een angststoornis met ADHD is het waarschijnlijk niet zinvol als, behalve de stimulerende middelen die bij ADHD worden gebruikt, ook nog antidepressiva worden toegediend.

Over de veiligheid en werkzaamheid van bepaalde antidepressiva, de zogenoemde SSRI's (selective serotonin re-uptake inhibitors), bij kinderen jonger dan zes jaar zijn geen gegevens beschikbaar. Het voorschrijven van SSRI's aan kinderen en jeugdigen is 'off label'. Dat wil zeggen dat het medicijn niet geregistreerd is voor het doel waarvoor het gebruikt wordt. Sommige kinderpsychiaters raden het categorisch af om SSRI's - met name fluoxetine - aan kinderen voor te schrijven, anderen gaan er uiterst voorzichtig mee om. Indien men besluit tot behandeling met fluoxetine is het belangrijk om te letten op gedrag dat erop duidt dat het kind met gedachten aan zelfdoding rondloopt.

Tenslotte zijn er medicijnen die als angstremmers en als slaapmiddel worden gebruikt: de benzodiazepines. Deze dienen voor angststoornissen bij voorkeur niet te worden gebruikt, ook niet kortdurend. De werkzaamheid is in praktijkonderzoek nog niet aangetoond. Bovendien kunnen deze middelen verslavend zijn.
Lees meer over medicatie bij angst

Behandelprotocollen

De volgende programma's en behandelprotocols staan de behandelaar ter beschikking.

  • Het programma 'Dappere Kat' is erop gericht om kinderen en adolescenten te helpen bij het leren omgaan met situaties die ze eng vinden en daarom meestal vermijden.
  • 'VRIENDEN' beoogt de emotionele veerkracht van kinderen te vergroten, hun vaardigheden bij te brengen om problemen op te lossen en om moeilijke situaties aan te kunnen. Onderzoek heeft uitgewezen dat het programma angst kan helpen voorkomen.
  • Het programma 'Denken + Doen = Durven' gebruikt psycho-educatie en cognitieve therapie om kinderen en jongeren te leren omgaan met en verminderen van hun angstklachten, onder meer door vermijdend gedrag af te leren en zich te durven 'blootstellen' (exposure).
  • Voor de behandeling van selectief mutisme is het protocol 'Praten op school, een kwestie van doen' ontwikkeld. Dit protocol is een individuele ambulante behandeling van kinderen van drie tot twaalf jaar met selectief mutisme (consequent niet kunnen praten op school of in andere sociale situaties). Het doel is durven praten op school. De behandeling vindt wekelijks op school - buiten de klas - plaats en maakt gebruik van gedragstherapeutische technieken. De leerkracht fungeert als co-therapeut.
  • Het behandelprogramma 'Spreekt voor zich' is een gedragstherapeutische methode om kinderen met selectief mutisme te helpen hun angst te overwinnen. Bij het programma hoort een speelse, digitale omgeving: Het Luiderslot.
  • Schoolweigering (in ontwikkeling). Een behandelprotocol voor schoolweigering is in ontwikkeling: The @school program: modular cognitive behaviour therapy for school refusal in adolescence (Heyne e.a., 2008).

Wanneer ouders merken dat hun kind zich zó angstig gedraagt dat het moeite heeft met sociale contacten en problemen in zijn ontwikkeling, doen ze er goed aan de huisarts te raadplegen. Deze verwijst bij aanwijzingen van een angststoornis ouders en kind naar een kinderpsycholoog, een polikliniek voor kinder- en jeugdpsychiatrie of naar de jeugdafdeling van een ggz-instelling.

Ouders zullen zich ervan bewust zijn dat 'thuis' een heel belangrijke plek is voor een kind met een angststoornis. Te veel en te vaak veiligheid en warmte aanbieden kent echter ook risico's. De natuurlijke reactie van ouders om hun kind te beschermen kan er - onbedoeld - toe leiden dat ze het kind gaan helpen om alles wat de angst oproept te gaan vermijden. Zo kan het kind niet oefenen in het omgaan met wat het als bedreigend ervaart. Die in stand houdende rol van de ouders is ongewenst en kan kinderen een hulpeloos gevoel geven. Het is beter om het kind te laten weten dat de angst er werkelijk is (valideren) en vervolgens eisen te stellen: het kind moet de vermeend angstige omstandigheden tegemoet treden en ermee leren omgaan (coping). Ouders kunnen een sterke, positieve rol spelen door hun kind ervan te overtuigen dat ze zelf hun angst kunnen overwinnen.

Ook kan het kind de vertrouwenspersoon (ouders of een andere volwassene) zodanig gaan claimen dat dit irritatie in de omgeving opwekt. Ouders doen er goed aan om in overleg met de behandelaar te bepalen met welke ondersteuning het kind geholpen is, zonder te vermijden of te verwennen.

  • Het is van belang dat ouders niet te beschermend met hun kind omgaan, maar in plaats daarvan de angst te valideren en eisen te stellen.
  • Ouders die hun kind bijstaan in het omgaan met waar ze bang voor zijn, kunnen een heel positieve invloed uitoefenen.
  • Ouders kunnen erop toezien dat het kind niet aan onnodige spanning en hevige prikkels blootstaat.
  • Ouders en ook leerkrachten kunnen zelf zo nu en dan 'dapper gedrag' laten zien.

Er is nog weinig bekend over het verloop van angststoornissen. Er zijn verschillende mogelijkheden:

  • In sommige gevallen blijft de angststoornis aanwezig (chronisch). Dit komt vaak voor bij een sociale angststoornis.
  • Vaak vinden mensen een manier om met hun angsten te leven.
  • Er zijn gevallen waarbij de angststoornis vanzelf verdwijnt.
  • In een aantal gevallen gaat een angststoornis in de loop van de tijd over in een andere angststoornis.
  • Bij een aanzienlijk deel van de kinderen of jongeren ontwikkelt zich een depressieve stoornis, boven op de angststoornis(sen).
  • De resultaten van onderzoek over langere termijn en na behandeling suggereren dat kinderen met een angststoornis een vergroot risico lopen op het ontwikkelen van een psychische stoornis op volwassen leeftijd.

Onder jongeren die vanwege hun ernstig problematische schoolweigering voor behandeling waren opgenomen in een kliniek, is onderzoek gedaan naar hoe het later met hen ging. De vooruitzichten bleken niet zo gunstig, omdat bij veel van de voormalige schoolweigeraars op latere leeftijd nog steeds sprake was van angst- en stemmingsstoornissen.

In het algemeen blijkt behandeling van angststoornissen in zekere mate effectief te zijn; vroegtijdig hulp zoeken lijkt de beste kansen te geven. In sommige gevallen kan - na herstel - de stoornis weer terugkomen. In alle gevallen is het zinvol om de stoornis te behandelen.

De kennis over angststoornissen voor leerkrachten is samengesteld met dank aan de expertgroep bestaande uit:

  • Frits Boer (kinder- en jeugdpsychiater, emeritus hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie)
  • Marij Bosdriesz (adviseur, Nederlands Centrum Onderwijs en Jeugdzorg - NCOJ)
  • Josine van Hamersveld (directeur Angst, Dwang en Fobie stichting)
  • Anton Horeweg (leerkracht, gedragsspecialist, trainer en coach)
  • Trix van Lieshout (orthopedagoog, gezondheidspsycholoog, adviseur, begeleider, coach)
  • Bieneke Nienhuis (pedagoog, gz-psycholoog en onderwijsadviseur speciaal onderwijs)
  • Dolf van Veen (directeur Nederlands Centrum Onderwijs en Jeugdzorg - NCOJ)
Naar top van de pagina