Psychische problemen op school
- introductie
- wat zijn psychische problemen?
- diagnostiek is teamwork
- rol van de leerkracht en de school
- passend onderwijs
- samenvatting
Sommige leerlingen hebben veel last van (een deel van) de volgende problemen:
Als eerdergenoemde problemen in forse mate aanwezig zijn en het dagelijks functioneren van de leerling duidelijk in de weg staan kan er sprake zijn van ADHD. De problemen zijn dan al vóór het 12e levensjaar aanwezig en spelen in meerdere situaties, zoals op school, thuis en bij vrienden (zie ook 'Hoe kun je ADHD vaststellen?').
ADHD staat voor 'Attention Deficit Hyperactivity Disorder' of 'aandachtsdeficiëntie-hyperactiviteitsstoornis'. Ook zonder diagnose ADHD kunnen bovenstaande kenmerken een kind beperken. Deze tekst gaat daarom over leerlingen met en zonder diagnose.
Naast de problemen die deze kinderen kunnen ervaren, staan hier ook vaak positieve kenmerken tegenover. Leerlingen met ADHD(-gerelateerde problematiek) zijn vaak spontaan, staan open voor nieuwe dingen en hebben vaak originele ideeën. Daarnaast zijn ze flexibel, kunnen ze snel schakelen, zijn ze humoristisch en lijken ze onvermoeibaar. Zij kunnen anderen inspireren door deze energieke creatieve dadendrang.
De kernsymptomen van ADHD (aandachtsproblemen, hyperactiviteit en impulsiviteit) kunnen bij de ene leerling meer of minder aanwezig zijn dan bij de andere. Er worden drie beelden onderscheiden:
Alleen bij kinderen die in hun functioneren ernstig belemmerd worden door een extreme mate van hyperactiviteit, impulsiviteit, en aandachtzwakte spreken we van ADHD. Het verschil tussen 'normaal kinderlijk' gedrag en ADHD bestaat uit het hoge aantal symptomen, de aanhoudendheid van de symptomen gedurende de ontwikkeling en in meerdere situaties en de ernst van de belemmeringen in functioneren thuis, op school, en in andere situaties zoals op de sportclub. Behandelaren maken onderscheid tussen ADHD in lichte, matige en ernstige vorm. Bij een minimale mate van disfunctioneren is sprake van een lichte vorm. Indien een kind voldoet aan meer dan de minimale kenmerken, spreekt men van een matige vorm. Een ernstige vorm van ADHD kenmerkt zich door een groot aantal symptomen én ernstige belemmering door de symptomen.
Het ADHD-beeld verandert vaak als kinderen ouder worden. Leerlingen die eerst de ene vorm van ADHD vertonen, kunnen op latere leeftijd een andere vorm laten zien. Hyperactiviteit verandert bijvoorbeeld vaak in innerlijke onrust. Aandachts- en concentratieproblemen vallen meer op naarmate de leerling ouder wordt (zie ook 'Hoe ziet de toekomst eruit voor kinderen met ADHD?'). Overdiagnostiek bij relatief jonge leerlingen (de jongste kinderen in de klas) is een aantoonbaar risico. Leeftijdsgepast gedrag van de jonge leerling wordt daarbij als ongepast gezien omdat het kind in feite met de verkeerde leeftijdsgroep wordt vergeleken. Bij vroege leerlingen is het dus zaak extra voorzichtig te zijn met het categoriseren van ADHD-problematiek.
Leerlingen met ADHD-problematiek reageren gemiddeld anders op beloningen dan leerlingen zonder ADHD. Zo hebben zij een voorkeur voor directe beloningen en zijn zij minder gevoelig voor uitgestelde beloningen. Ook hebben ze doorgaans sterkere beloningen nodig dan leerlingen zonder ADHD om optimaal te presteren, hun aandacht vast te houden en om nieuw of gepast gedrag te laten zien. Wanneer er veel en sterke beloningen zijn, dan kan dat de motivatie verhogen en komen hun prestaties dichter bij het niveau van leerlingen zonder ADHD. Dit heeft vermoedelijk te maken met het gegeven dat de mate van alertheid doorgaans minder stabiel is en lager lijkt te staan 'afgesteld' bij leerlingen met ADHD. Regelmatige beloningen, zoals complimenten, kunnen helpen om leerlingen extra te motiveren voor dingen die ze minder leuk of moeilijk vinden. Belangrijk om in gedachten te houden: het gaat ook hier weer om gemiddelden van groepen kinderen, niet alle leerlingen met ADHD hebben deze verminderde beloningsgevoeligheid.
ADHD gaat bij meer dan de helft van de kinderen samen met de volgende problemen die vooral op school op de voorgrond staan:
Daarnaast komen de volgende psychiatrische stoornissen vaker voor in combinatie met ADHD-problematiek:
Deze stoornissen en problemen kunnen de ADHD-symptomen verergeren en invloed hebben op het beloop. Een leerling die naast zijn ADHD-problematiek ook nog opstandig en tegendraads gedrag vertoont, zal (nog) meer problemen hebben met jou als leerkracht en met klasgenoten.
Gedragsproblemen ontstaan vaak door negatieve interacties tussen de leerling en zijn leerkracht en ouders. Deze relaties staan onder druk door het gedrag van het kind. Doordat het opvoeden en begeleiden van het kind voor de leerkracht en ouders meer energie kost dan bij andere kinderen in de klas of thuis, krijgt het kind vaak een veelvoud aan berispingen en negatieve feedback, van zowel leerkracht als ouders en andere leerlingen. Hierdoor ontstaat een groter risico op het ontwikkelen van een negatief zelfbeeld en dat kan een trigger zijn voor boos of opstandig gedrag.
Ook een leerstoornis of een stoornis in de coördinatie van de motoriek kan extra problemen geven. Kinderen met ADHD hebben vaak ook (in)slaapproblemen. Het verschilt erg per kind welke stoornissen met de ADHD samengaan en welke ADHD-symptomen er op de voorgrond staan.
Lees meer over de verschillende stoornissen
Het vaststellen van ADHD bij een kind begint vaak met het signaleren van kenmerken door de ouders, leerkracht, huisarts of jeugdarts. School is vaak de 'vindplaats' van ADHD; leerkrachten hebben vaak snel door dat er iets aan de hand is, vooral vanaf groep 3 (maar zie ook 'risico op overdiagnostiek' bij relatief jonge leerlingen (zie ook 'Leeftijd' onder 'Welke vormen van ADHD zijn er?').
Als ouders de kenmerken verder willen laten onderzoeken kan een huisarts, de school- of jeugdarts, het Centrum voor Jeugd en Gezin of het wijkteam hen doorverwijzen naar een specialist. Dit kan zijn:
ADHD wordt doorgaans vastgesteld op basis van informatie van zowel ouders, leerkrachten, het kind zelf en specialisten. Het gaat dus om een zorgvuldig oordeel van de behandelaar op basis van al deze informatie: er bestaat geen objectieve test of onderzoeksmethode om ADHD vast te stellen of uit te sluiten.
Jij hebt als leerkracht een belangrijke signalerende rol en jij kunt waardevolle informatie geven over het gedrag van het kind in de klas. Als jij signaleert dat een leerling kenmerkend gedrag vertoont, is het altijd goed om hierover met ouders in gesprek te gaan. Jij kunt bijvoorbeeld vragen of zij het gedrag thuis herkennen of vragen hoe ouders thuis op specifiek gedrag reageren. Belangrijk is om niet oordelend te zijn naar ouders, want het kan lastig zijn voor ouders om hierover in gesprek te gaan. Het kan helpen om te benoemen dat het uitgangspunt van het gesprek is om eens van gedachten te wisselen over hun kind. De leerling is het meest gebaat bij een samenhangende aanpak, dus een goede afstemming en samenwerking met ouders is belangrijk.
Indien ouders besluiten om het kind te laten onderzoeken, kan de behandelaar jou vragen om een vragenlijst in te vullen als de ouders hier toestemming voor geven. Voorbeelden van vragenlijsten voor leerkrachten zijn:
Algemene vragenlijsten die ook aan ouders of artsen worden voorgelegd, zoals:
Huisartsen of jeugdartsen van de GGD gebruiken ook vaak de
Daarnaast kan observatie van de leerling in de klas door een zorgprofessional nuttig zijn als de leerling bijvoorbeeld weinig of geen symptomen laat zien tijdens het gesprek met de behandelaar.
Als er aanleiding is om de leerling te laten onderzoeken in het kader van mogelijke ADHD, kunnen ouders voor een diagnostisch onderzoek terecht bij gespecialiseerde organisaties. Een behandelaar zal tijdens gesprekken met de ouders en het kind een beeld proberen te krijgen van het gedrag van het kind nu en in het verleden, andere problemen en eventuele stoornissen, de gezinssituatie, de opvoedingsstijl en hoe men binnen het gezin met elkaar omgaat. Hierbij kan hij hen verzoeken om vragenlijsten in te vullen.
Daarnaast kan de behandelaar nog om aanvullende informatie vragen uit andere leefgebieden, zoals de sportclub, buitenschoolse opvang, grootouders of de oppas. Dit omdat er pas sprake is van ADHD als het gedrag zich voordoet in meerdere contexten. Het onderzoek is niet alleen bedoeld om de ADHD-symptomen in kaart te brengen. Het gaat er vooral om hoe het kind de problemen zelf ervaart, of deze storend zijn in het dagelijks leven en of het kind nog anderen problemen heeft.
De diagnose ADHD wordt vastgesteld als het kind blijvend last heeft van onoplettendheid en/of hyperactiviteit-impulsiviteit en deze gedragingen al voor het 12e levensjaar aanwezig zijn. Daarnaast is het gedrag aanwezig op minstens twee terreinen, zoals thuis, op school en op de sportclub. Essentieel daarnaast is dat de gedragingen niet beter verklaard kunnen worden door een andere stoornis (zoals psychotrauma, een lichamelijk aandoening, onveilige situaties thuis of op school etc.). Tot slot belemmert het gedrag het functioneren en de ontwikkeling. Als een kind wel kenmerken heeft maar deze belemmeren hem of haar niet, dan heeft het stellen van de diagnose weinig toegevoegde waarde. Er is immers geen specialistische behandeling nodig. Het komt echter wel geregeld voor dat kinderen met symptomen maar zonder diagnose op een later moment tijdens de ontwikkeling vastlopen, bijvoorbeeld doordat er hogere eisen worden gesteld aan zelfsturende vermogens (middelbare school). Het eerdere 'stutwerk' vanuit de omgeving is dan niet meer voldoende om het kind tot ontwikkeling te brengen en een diagnose kan daarom ook later in de ontwikkeling (na het 12e jaar) gesteld worden.
Bij de behandeling van ADHD gaat het erom de negatieve spiraal in de ontwikkeling te doorbreken. Meestal gaat het om gedragstherapie of een combinatie van gedragstherapie en medicatie. De keuze voor de behandeling hangt af van de ernst van de ADHD en van de voorkeuren van de ouders en het kind. Behandeling is een samenwerking tussen behandelaar, ouders, de leerkracht en het kind. Het is belangrijk om, eventueel samen met ouders of via de IB-er, contact te zoeken met de behandelaar. Er zijn verschillende mogelijkheden voor contact tussen school en behandelaar, zoals beeldbellen.
Als leerkracht kun jij veel betekenen in de behandeling en vorm jij een essentiële schakel in de begeleiding en de ondersteuning van leerlingen met ADHD. In de klas kun jij bijvoorbeeld rekening houden met een aantal praktische punten die het voor leerlingen met ADHD makkelijker maken zich te concentreren of minder beweeglijk te zijn.
Het Steunpunt Passend Onderwijs VO en de PO-Raad hebben handreikingen en een modelprotocol ontwikkeld voor het verrichten van medische handelingen en verstrekken van medicijnen op school. Daarin worden antwoord gegeven op vragen als onder welke voorwaarden leerkrachten medische handelingen mogen verrichten, hoe dit zorgvuldig en bestuurlijk te regelen, en hoe het met aansprakelijkheid zit.
Als jij als leerkracht handelingsverlegen bent, kun jij in de meeste gevallen terecht bij de intern begeleider op school of het zorgadviesteam. De school kan ook hulp inschakelen van het samenwerkingsverband (SWV). Het SWV kan informatie uit het diagnostisch onderzoek vertalen naar de dagelijkse onderwijspraktijk en meekijken of er extra ondersteuning nodig is, bijvoorbeeld in de vorm van een arrangement. Deze arrangementen zijn per SWV verschillend georganiseerd. Bekijk het overzicht van de samenwerkingsverbanden.
De belangrijkste doelen van de programma's zijn het verbeteren van taakgericht gedrag en het verminderen van gedragsproblemen via de leerkracht. Net als bij ouders gebeurt dit vaak in de vorm van een training of cursus. Ook de inhoud van trainingen voor leerkrachten lijkt sterk op die voor ouders: als leerkracht leer jij vaardigheden waarmee jij gedrag van leerlingen kunt beïnvloeden.
Als leerkracht is het belangrijk om goed met de ouders samen te werken. Probeer regelmatig contact te hebben over het kind en het verloop van een eventueel ouder- of leerkrachtprogramma.
Wat kan jij nog meer doen in de klas om leerlingen met ADHD-problematiek te ondersteunen? Lees het op de website Gedragsproblemen in de klas.
Als de leerling een diagnose ADHD krijgt, krijgt hij of zij hier vaak een behandeling voor. De behandeling vindt plaats onder regie van een gespecialiseerde behandelaar, bijvoorbeeld een GZ-psycholoog of een psychiater (in het geval van medicatie). De kans van slagen van een behandeling is het grootst als de omgeving van het kind hierbij betrokken is. Het kan echter verschillen in welke mate de bijdrage van jou als leerkracht verwacht wordt. Het is echt wel goed om dit bij ouders na te vragen.
In de behandeling van een kind met ADHD zal de behandelaar proberen zoveel mogelijk kennis over ADHD, behandelmogelijkheden en eventueel medicatie aan de ouders over te dragen. Het doel hiervan is dat ouders en kind zelf leren hoe zij ermee om kunnen gaan. Wat zijn de sterke en minder sterke punten van het kind? Wat kunnen ouders doen om minder sterke punten te verbeteren of te accepteren? En hoe vinden zij een manier om daarmee te leven? Een uitgebreidere vorm van voorlichting wordt ook wel psycho-educatie genoemd en vormt een belangrijke eerste stap in de behandeling. Ouders leren bijvoorbeeld probleemsituaties met het kind te herkennen en hierop te anticiperen.
Een ander essentieel onderdeel van de behandeling is dat geprobeerd wordt het storende gedrag van het kind positief te beïnvloeden door de omgeving (ouders, leerkracht) aan te passen op het kind. Ouders kunnen soms onbedoeld de gedragssymptomen verergeren door te streng of juist te toegeeflijk te reageren. Ook komt het voor dat de symptomen zo'n sterke wissel op het gezin hebben getrokken, dat kinderen toegestaan wordt lange tijden te gamen of tv te kijken zodat andere gezinsleden tot rust kunnen komen. Dit heeft doorgaans geen positief effect op de ADHD-symptomen. Uitleg aan ouders hoe om te gaan met het vaak veeleisende gedrag van hun kind door enerzijds grenzen te stellen, maar anderzijds kalm, liefdevol, met humor en flexibel te zijn waar mogelijk is onderdeel van de behandeling. Ook zal er overleg met jou als leerkracht plaatsvinden, waarbij de behandelaar nagaat of er verbeteringen moeten plaatsvinden in de leervoorwaarden, zoals de zitplek van het kind in het klaslokaal, contact met andere klasgenoten, de leerkracht-leerling relatie en het niveau van de leerstof.
Het opstellen van een behandelplan gebeurt in goed overleg tussen behandelaar, ouders en het kind zelf. Vooral als een kind al wat ouder is, heeft hij of zij zelf een duidelijke rol in het overleg en de keuzes die daaruit volgen.
Er zijn verschillende behandelvormen beschikbaar: programma's, trainingen en geneesmiddelen.
Tot nu toe is het effect van behandeling met medicijnen op de symptomen van ADHD groter dan van andere behandelingen. Medicatie heeft daarom vaak de voorkeur van een behandelaar bij behandeling van de kernsymptomen van ADHD, maar de voorkeur van ouders speelt ook een belangrijke rol. Bij de keus voor medicatie moet meegenomen worden dat ook al werkt medicatie veelal goed, de eventuele bijwerkingen op de lange termijn voor de hersenen van kinderen (nog) niet voldoende bekend zijn. De behandelaar kan ook voorstellen om zowel met gedragstherapie als met medicatie te behandelen.
Het zoeken naar het juiste medicijn is maatwerk. Bij het ene kind werkt een medicijn beter dan bij het andere kind. Na het starten met het gekozen medicijn moet bovendien gezocht worden naar een goede dosering (dit heet ook wel 'instellen'). Er wordt gestart met een lage dosering. Informatie van jou als leerkracht is belangrijk om het effect van de medicijnen te kunnen inschatten. Als een lage dosering niet het gewenste effect heeft en er geen of weinig bijwerkingen zijn, kan de dosering verder worden opgebouwd. Overigens kunnen sommige bijwerkingen zoals hoofd- en buikpijn en prikkelbaarheid een paar dagen aanwezig zijn na de start en verhoging van een dosering.
Na het instellen volgen er nog controles, bijvoorbeeld eens per half jaar, om na te gaan of de dosis nog moet worden aangepast. Na één of twee jaar wordt er soms een stopperiode ingelast om te zien of medicatie nog effect heeft.
Jonge kinderen kunnen het medicijn gemakkelijk vergeten in te nemen of willen het uit schaamte niet innemen als er andere kinderen bij zijn. Het is belangrijk dat jij dit als leerkracht bespreekbaar maakt en samen met ouders en kind naar een oplossing zoekt. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van geheugensteuntjes, apps, wekker of mobiel. Vooral voor oudere leerlingen is het een voordeel van langer werkende vormen van methylfenidaat om geen dosis meer op school in te hoeven nemen. Let er als leerkracht op dat er een risico bestaat dat vooral oudere kinderen het middel kunnen doorverkopen.
Methylfenidaat wordt over het algemeen goed verdragen, maar er zijn toch een aantal hinderlijke bijwerkingen die vaak voorkomen:
Als methylfenidaat niet aanslaat of vervelende bijwerkingen geeft, kunnen ouders en kind in overleg met de behandelaar kiezen voor:
Op de website van het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie is uitgebreide informatie beschikbaar over medicatie bij ADHD en medicatie bij ADHD voor ouders en kinderen.
Het is belangrijk dat ouders actief meedenken over wat er in behandeling het beste past bij hun gezin. Door zich te verdiepen in de achtergronden van ADHD weten zij wat zij wel en niet kunnen verwachten van hun kind. Maar ieder kind is anders en heeft andere steun nodig. Daarom is het belangrijk om te kijken naar wat hun kind nodig heeft: thuis, op school, op de sportclub of bij vrienden.
Regelmatig herkennen ouders de kenmerken van ADHD bij zichzelf. Zij hebben hier vaak minder last van dan vroeger. Bij het ouder worden kunnen de symptomen verminderen maar zijn deze vaak niet helemaal verdwenen. De opvoeding van hun kind kan hierdoor extra zwaar zijn. Als zij zelf impulsief zijn en dingen snel vergeten, kan het lastig zijn rustig te reageren op een druk kind. Het is bekend dat de behandeling van een kind met ADHD minder effect kan hebben als een ouder zelf ook ADHD heeft, die niet wordt behandeld. Als ouders merken dat zij ook (kenmerken van) ADHD hebben, kunnen zij overwegen om dit te laten onderzoeken. Vaak zijn ouders zich echter niet van deze kenmerken bewust.
De meeste kinderen met ADHD houden klachten in de adolescentie. De klachten zien er wel vaak iets anders uit. Klimmen en rennen verandert vaak in innerlijke onrust en wordt dus minder opvallend, maar geeft nog altijd problemen. Aandachts- en concentratieproblemen vallen vaak meer op als kinderen ouder worden en de schoolsetting verandert. Het zelfstandig functioneren en plannen en organiseren zijn vaak niet goed ontwikkeld, maar deze vaardigheden zijn juist steeds meer nodig op de middelbare school. Aan de andere kant kunnen bij sommige kinderen de symptomen ook verminderen in de adolescentie.
De puberteit is nogal eens een lastige fase: aan de ene kant wil een kind meer op eigen benen gaan staan en aan de andere kant merken ouders dat zij toch extra steun moeten bieden, bijvoorbeeld bij het maken van huiswerk of leren van toetsen. Het evenwicht zoeken tussen zelf laten doen en ondersteuning bieden kan conflicten opleveren, ook op school. Het kan helpen om hier samen over te praten en te vragen wat de leerling zelf wil. Pubers met ADHD kunnen middelen als alcohol en (soft)drugs gaan gebruiken, bijvoorbeeld als 'zelfmedicatie' tegen de onrust in hun hoofd of omdat ze sneller dan andere jongeren geneigd zijn nieuwe, risicovolle dingen uit te proberen. Ouders en leerkrachten moeten hier waakzaam in zijn, vooral omdat middelengebruik het beloop van ADHD mogelijk negatief beïnvloedt.
Bij de meeste kinderen en jongeren blijft een deel van de symptomen bestaan in de volwassenheid. Volwassenen met ADHD hebben vaker last van onderpresteren in opleiding en werk, relatieproblemen, financiële problemen, verkeersongevallen en middelenmisbruik.
Of ADHD veel problemen blijft geven hangt af van verschillende factoren in de omgeving van de leerling. Als de omgevingsfactoren ongunstig zijn, is de kans groter op psychische problemen in de volwassenheid, zoals persoonlijkheidsstoornissen en middelenmisbruik of verslaving.
De toekomst ziet gunstiger uit als een leerling:
De term 'ADHD' is gekozen om een naam te geven aan het syndroom gekenmerkt door concentratieproblemen, hyperactief en impulsief gedrag. Deze kenmerken zijn in zo'n sterke mate aanwezig, in meerdere situaties en al vroeg in de ontwikkeling van een kind, dat ze de ontwikkeling belemmeren. Belangrijk om te weten is dat het beeld al in 1902 beschreven werd en dat al vanaf de dertiger jaren van de vorige eeuw behandeling voor gegeven wordt. Ruim 40 jaar aan onderzoek heeft aangetoond dat dit syndroom niet een onschuldig verzinsel is; kinderen met ADHD hebben een verhoogd risico op:
Door het stellen van de diagnose als er echt sprake is van forse last door deze problematiek, kunnen we begeleiding en behandeling bieden en deze risico's beduidend verminderen.
Nee, ADHD ontstaat in verreweg de meeste gevallen niet door een 'verkeerde' opvoeding. Wel heeft onderzoek aangetoond dat ouders van kinderen met ADHD vaker een heel strenge of juist te weinig strenge opvoedstijl hanteren in plaats van een middenweg. Hierbij is waarschijnlijk sprake van een wisselwerking tussen kind en ouder, waarbij een kind met ADHD in veel sterkere mate grenzen en sturing nodig heeft dan een kind zonder ADHD. Daarnaast is bekend dat een opvoeding waarbij er thuis veel conflicten spelen de kans aanzienlijk vergroot dat een kind met ADHD een oppositioneel opstandige stoornis (ODD) ontwikkelt. Ook kan een negatieve leerkracht-leerlingrelatie opstandig gedrag in de hand werken, vooral wanneer een leerkracht alleen de negatieve gedragskenmerken benoemt en straffen uitdeelt voor bijvoorbeeld vergeten schoolboeken of niet opletten tijdens de les.
Omgekeerd kan de omgeving ook een beschermende factor zijn. Voorbeelden hiervan zijn:
Alleen bij zeer ernstige thuissituaties, zoals geweld, misbruik en verwaarlozing, kan het kind door de omgeving symptomen ontwikkelen die erg lijken op die van ADHD, zoals concentratieproblemen en een verhoogde arousal (niet kunnen ontspannen). Dit zijn echter geen symptomen behorend bij ADHD maar bij psychotrauma.
Nee, dit is vooralsnog niet mogelijk, ondanks dat onderzoek heeft aangetoond dat ADHD in sterke mate door erfelijkheid bepaald wordt. Soms zie je ADHD-symptomen bij genetische syndromen maar die syndromen gaan vaak gepaard met andere symptomen die vaak eerder opvallen. Dan kan genetisch onderzoek iets zeggen over dit syndroom maar niet over het wel of niet aanwezig zijn van ADHD.
Nee, je kunt niet zeggen dat ADHD een hersenstoornis is. Het is (en blijft waarschijnlijk) onmogelijk middels een hersenscan aan te tonen of een specifiek kind wel of geen ADHD heeft. Dit komt omdat ADHD door veel verschillende factoren veroorzaakt kan worden en er dus niet één specifiek plekje in de hersenen de oorzaak is van ADHD. Wel is het zo, dat bij sommige onderzoeken onder grote groepen kinderen kleine verschillen gevonden zijn in de vorm en functie van de hersenen van kinderen met en zonder ADHD. Het gaat daarbij om groepsverschillen en niet om verschillen bij ieder kind afzonderlijk.
Overigens is nog niet duidelijk wat precies de invloed van deze verschillen is. Als we een heleboel onderzoeken bij elkaar leggen, zien we dat groepen kinderen en jongeren met ADHD een lagere activiteit hebben in bepaalde hersendelen, die onder meer een rol spelen bij de aandacht, de concentratie, het geheugen en de impulscontrole. Geregeld wordt medicatie ingezet bij kinderen en jongeren met ADHD-problematiek. Deze medicatie heeft invloed op de stoffen in de hersenen waardoor de symptomen van ADHD verminderen.
ADHD wordt vaker vastgesteld dan bijvoorbeeld 20 jaar geleden. Als we daarnaast kijken naar het aantal recepten voor ADHD-medicijnen, zien we dat dit voor kinderen is verdubbeld en voor volwassenen verviervoudigd. Deels is dit te verklaren door een beter inzicht in de problemen en betere diagnostiek. Daarnaast spelen maatschappelijke ontwikkelingen een rol. Er wordt bijvoorbeeld meer van kinderen verwacht op het gebied van schoolprestaties dan voorheen, terwijl tegelijkertijd de werkdruk bij leerkrachten en het aantal leerlingen per klas fors zijn toegenomen. Het tempo ligt hoog in de samenleving, waardoor kwetsbare kinderen en volwassenen eerder uitvallen.
Echter, de laatste jaren lijkt er geen sprake van een verdere toename aan gestelde diagnoses (Rydell, Lundströ, Gillberg, Lichtenstein, & Larsson, 2018). Wel lijkt er nog een lichte toename in het voorschrijven van medicatie voor deze stoornis, zeker sinds er langwerkende middelen zijn met minder bijwerkingen. Toch heeft niet elk kind met ADHD medicatie nodig en moet altijd goed gekeken worden welke andere vormen van behandeling passend zijn.
Jongens zijn gemiddeld genomen drukker, impulsiever en minder geconcentreerd dan meisjes, vandaar dat vaak wordt gedacht dat ADHD 'gewoon jongensgedrag' is. Dit klopt echter niet. Uit grootschalige studies blijkt dat de 'gemiddelde jongen' bij lange na niet aan voldoende gedragskenmerken voldoet die nodig zijn om de diagnose ADHD te kunnen stellen. Daarnaast zijn veelgebruikte gedragsvragenlijsten goed genormeerd, zodat alleen de jongens die buitengewoon druk, impulsief en ongeconcentreerd zijn in vergelijking met andere jongens van dezelfde leeftijd een afwijkende score behalen.
ADHD wordt vaker gediagnosticeerd bij jongens dan bij meisjes, maar dit heeft mogelijk te maken met onderdiagnostiek bij meisjes. Het probleem is dat meisjes vaak langs een 'jongensmeetlat' gelegd worden, waardoor alleen extreem drukke en impulsieve meisjes opvallen. Hierdoor worden vaak meisjes over het hoofd gezien die wel degelijk in sterk afwijkende mate druk, impulsief en ongeconcentreerd zijn in vergelijking met andere meisjes, maar in een klas met jongens niet direct opvallen. Wanneer meisjes langs een 'meisjesmeetlat' worden gelegd, zie je dat ADHD bij meisjes grotendeels dezelfde gevolgen heeft en vergelijkbare risicofactoren heeft als ADHD bij jongens.
Door de gevolgen van hyperactief gedrag zie je bij jongens vaak meer ruw en agressief gedrag. De omgeving ziet dit sneller als lastig en storend. Jongens worden op jongere leeftijd (basisschoolleeftijd) al vaker doorverwezen voor diagnostiek en behandeling. Meisjes worden soms 'verkeerd' doorverwezen met angst- en stemmingsklachten. Na succesvolle behandeling van de angst en depressie blijven de aandacht-, concentratie- en regulatieproblemen dan echter bestaan.
Het is aangetoond dat voeding en psychische gezondheid samenhangen. Onderzoek heeft aangetoond dat het zogenaamde 'westers dieet' (veel onverzadigde vetten, suikers, weinig groente en fruit) vaker wordt gegeten door kinderen met ADHD en tijdens de zwangerschap van kinderen die later ADHD ontwikkelen. Hierbij is het niet duidelijk of de ADHD-symptomen hierdoor uitgelokt worden, of dat dergelijke voeding sowieso vaker in gezinnen gegeten wordt waar ADHD voorkomt. Onderzoeken waar alle studies op één gebied worden samengenomen hebben laten zien dat visolie een klein, maar gunstig effect kan hebben op het verminderen van ADHD-symptomen.
Enkele studies tonen voorzichtig positieve resultaten van Daily Essential Nutrients (een preparaat met hoge doseringen multivitaminen en mineralen), maar verder onderzoek is nodig om meer bewijs hiervoor te verzamelen. Ook lijkt een deel van de kinderen met ADHD goed te reageren op een zogenaamd eliminatiedieet, een dieet waarbij tijdelijk veel voedingsmiddelen worden weggelaten uit de voeding. Vervolgens worden ze geleidelijk geherintroduceerd om na te gaan welke voedingsmiddelen mogelijk verband houden met de ADHD-symptomen. De langetermijneffecten hiervan zijn echter nog nooit aangetoond en ook zijn dergelijke diëten ingrijpend voor het kind en het gezin.
Ja, dat is zeker mogelijk. Vooral tijdens de puberteit neemt bij veel kinderen het hyperactieve gedrag af. Impulsief of roekeloos gedrag en aandachtsproblemen houden echter vaak aan. Verder blijkt dat de ernst van de symptomen in de kindertijd de sterkste voorspeller is voor de ernst van de symptomen in de volwassenheid: kinderen met hele ernstige ADHD hebben aanzienlijk minder kans over de aandoening heen te groeien dan kinderen met een minder ernstige vorm. Ook speelt intelligentie een belangrijke rol: intelligentere kinderen hebben meer kans over de aandoening heen te groeien dan minder intelligente kinderen.
Daarnaast wordt duidelijk dat kinderen met een 'enkelvoudige' vorm van ADHD (zonder bijkomende problematiek) een aanzienlijk gunstigere prognose hebben dan kinderen met bijkomende stoornissen, zoals een autismespectrumstoornis, een leerstoornis of ernstig opstandig gedrag. Ten slotte is er mogelijk een verband met stress: kinderen die aan stress worden blootgesteld (zoals (v)echtscheidingen, gepest worden of nare seksuele ervaringen) hebben minder kans over de aandoening heen te groeien dan kinderen die aan weinig stress worden blootgesteld.
Ja, het is aangetoond dat medicatie (voornamelijk psychostimulantia, zoals methylfenidaat) de ADHD-symptomen vrijwel direct onderdrukken bij het merendeel van de kinderen. Dit kan grote effecten hebben op de kwaliteit van leven, doordat het kind minder negatieve feedback krijgt vanuit ouders en leerkrachten en beter in staat is om tot leren te komen. Dat wil niet zeggen dat elk kind met ADHD ook daadwerkelijk medicatie nodig heeft. Bij de meeste kinderen met ADHD moet eerst gekeken worden of ook andere behandelingen effectief zijn. Het is niet aangetoond dat medicatie op de lange termijn vergelijkbaar positieve effecten heeft.
De uitkomsten voor wat betreft school en werk lijken vooralsnog niet te verschillen voor kinderen die wel of geen medicatie hebben gebruikt. Daarnaast kan de medicatie bijwerkingen hebben (verminderde eetlust, slaapproblemen, hoofdpijn). Vanwege de mogelijke bijwerkingen en omdat we niet weten of medicatie op de lange termijn nog wel effect heeft, wordt geadviseerd jaarlijks tijdelijk te stoppen om na te gaan of de voordelen nog opwegen tegen de nadelen.
Nee, eerder het omgekeerde: ADHD wordt vaak onterecht niet vastgesteld. Het is een veelvoorkomende misvatting dat een hoge intelligentie van nature 'samengaat' met druk, impulsief en ongeconcentreerd gedrag. Een aantal recente onderzoeken op dit gebied heeft aangetoond dat intelligente kinderen juist veel minder vaak ADHD-symptomen vertonen. Wanneer zeer intelligente kinderen wél ADHD-symptomen hadden, leidden deze symptomen veelal tot problemen op school. Wanneer een zeer intelligent kind ADHD-symptomen vertoont en dit niet te wijten kan zijn aan onderstimulering op school, kan daarom beter niet te lang worden afgewacht om nader onderzoek te laten verrichten op de mogelijke aanwezigheid van ADHD.
Ja, een aantal onderzoeken heeft aangetoond dat er inderdaad een grotere kans is dat ADHD wordt vastgesteld bij de jongste kinderen in een klas. De verklaring is dat het gedrag van dit kind vermoedelijk wordt vergeleken met dat van klasgenoten, die soms tot twee jaar ouder zijn indien deze zijn blijven zitten. Het drukkere en ongeconcentreerde gedrag van het jongere kind lijkt zo afwijkend vergeleken met oudere klasgenoten, maar het is in wezen passend bij de leeftijd. Bij een vermoeden van ADHD is het advies daarom altijd alert te zijn op de leeftijd van een kind ten opzichte van klasgenoten.
ADHD komt wereldwijd voor, en komt bij kinderen van verschillende culturele achtergronden even vaak voor. Toch wordt ADHD bij kinderen met een andere dan een Nederlandse culturele achtergrond minder vaak vastgesteld. Deze kinderen komen minder vaak in aanraking met de jeugd-ggz en krijgen minder vaak een behandeling. Redenen hiervoor kunnen zijn dat ouders met een andere culturele achtergrond relatief weinig problemen signaleren bij hun kinderen, gedrag minder snel als 'abnormaal' zien of hiervan een gunstiger beeld schetsen naar de buitenwereld. Schaamte schijnt hierbij een belangrijke rol te spelen.
Verder kunnen taalproblemen en een andere uiting van klachten een reden zijn dat behandelaars ADHD minder vaak bij deze kinderen vaststellen. Daarnaast komen zij vaak eerder terecht in de jeugdhulp en met name de Jeugdbescherming omdat zij met hun gedragsproblemen voor veel overlast kunnen zorgen. Soms wordt dit onterecht als 'alleen maar' lastig gedrag gezien en wordt niet de vraag gesteld, noch wordt gekeken of er een bepaalde psychische stoornis onder dat lastige gedrag schuilgaat.
Op deze pagina's vind jij de belangrijkste kennis over ADHD voor scholen. De teksten zijn gebaseerd op de tekst over ADHD voor professionals. Deze tekst is opgesteld in samenwerking met de expertgroep ADHD van het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie en een Ervaringsraad met ouders en andere ervaringsdeskundigen. De tekst voor leerkrachten is aangepast aan de huidige inzichten binnen het onderwijs door onderwijsexperts vanuit het project Leer-Kracht van het NCOJ.
Hoewel deze teksten zijn geschreven op basis van de laatste inzichten, is het onmogelijk om volledig en altijd up-to-date te zijn. Er wordt veel wetenschappelijk onderzoek naar ADHD bij kinderen en jongeren gedaan, dat in rap tempo verschijnt. Uiteraard doen wij ons uiterste best om alle kennis zo actueel mogelijk te houden. Mis jij informatie? Neem dan gerust contact met ons op.